Stille omgang in Amsterdam
In de nacht van 22 op 23 maart kwamen vele duizenden gelovigen traditiegetrouw naar Amsterdam om de Stille Omgang te houden: een pelgrimstocht in stil gebed door het centrum van Amsterdam ter gedachtenis aan een Eucharistisch wonder dat in het jaar 1345 plaatsvond: het mirakel van Amsterdam.
Hieronder de homilie die ik bij deze gelegenheid voor de Westfriese bedevaart heb gehouden.
homilie
Beste mensen, broeders en zusters,
Het is goed U weer hier te zien
bij de Stille Omgang van dit jaar.
We eren het Sacrament van Mirakel,
dat in het jaar 1345 gebeurde,
toen Amsterdam nog maar vier straten had.
Het was niet meer dan een dorp,
maar toen dit wonder gebeurde
van de heilige hostie,
de communie
die boven het vuur van de haard bleef zweven,
kwamen pelgrims van heinde en ver
om het Sacrament van Mirakel te eren.
Ook wij zijn vanavond gekomen
om het wonder te vieren
dat de Heer bij ons is
in de viering van de heilige Eucharistie,
de gedachtenis en viering
van Jezus’ lijden, sterven en verrijzen.
Samen gaan we straks naar hartje Amsterdam
om onze stille pelgrimstocht te gaan,
met in ons hart de Heer
die wij hier mogen ontvangen
onder de gedaante van het Brood.
Als we daar in Amsterdam rond lopen
langs de barretjes, café’s en coffeeshops,
zien we allerlei zaken
die mensen in verleiding brengen
en die je kunt samenvatten met de woorden:
geld, seks en drugs en uiterlijk vertooon.
Terwijl wij daar in stilte lopen,
en zachtjes de gebeden doen,
gaat het leven rond ons verder,
maar je voelt een afstand:
ergens zijn we dan toeschouwer
van die wereld die zoveel dingen belangrijk vindt,
die helemaal niet belangrijk zijn,
die voorbij gaan.
Dat geld, die seks, die drugs;
ze maken geen mens gelukkig,
het is een roes, meer niet,
en als die roes voorbij is
voel je alleen maar meer leegte;
het laat je onbevredigd achter.
Want een mens is eigenlijk op zoek naar iets anders.
Ieder mens zoekt uiteindelijk liefde,
belangeloze liefde.
Wat als liefde wordt gepresenteerd,
is heel vaak geen liefde.
“Niemand heeft groter liefde
dan Hij die zijn leven geeft”.
Dat is wat Jezus voor ons doet,
daartoe wil Hij ook ons inspireren:
om ons leven te geven uit liefde.
Die liefde maakt gelukkig.
We doen dit alles in de vastentijd,
de veertigdagentijd,
die wij in navolging
van het veertigdaagse vasten
van Jezus in de woestijn,
ieder jaar opnieuw proberen te beleven
als een tijd van bezinning en geestelijke vernieuwing.
Die tijd herinnert ons
aan die andere grote pelgrimstocht
- niet van veertig dagen
maar van veertig jaar -
van het Joodse volk door de woestijn.
Het was een gebeuren dat de Joden
altijd zijn blijven gedenken.
Ze hadden als slaven gewerkt in Egypte.
Eindelijk waren ze weggetrokken
onder leiding van Mozes,
maar nog steeds achtervolgd
door het Egyptische leger van Farao.
Zij waren veilig getrokken
door het water van de Rode zee,
en dat water had het kwaad, de belagers, dat leger
verzwolgen en vernietigd.
Daarna trokken zij door de woestijn.
De Heer was bij hen,
Hij zorgde voor hen met Manna,
brood dat uit de hemel viel,
maar vaak hadden ze dat niet door,
hadden ze het gevoel
dat God hen in de steek liet,
want de zon brandde en de weg was lang;
en telkens opnieuw
moest Mozes hen bemoedigen:
“Ga door, wees niet bang, heb vertrouwen,
mopper en klaag toch niet zo,
de Heer zal ook hier weer voor zorgen”.
En eindelijk, na vele omzwervingen,
bereikten zij het beloofde land,
waar overvloed was
en dat God hun zou geven.
Jezus verwijst daarnaar als Hij zegt:
“Ik ben het levende brood
dat uit de hemel neerdaalt”,
Ik ben jouw geestelijk voedsel
op jouw pelgrimstocht door het leven.
Dit hele gebeuren
van de uittocht van de Joden
en hun tocht door de woestijn,
is door de kerkvaders
- de grote kerkelijke schrijvers
uit de eerste 600 jaar -
en door de liturgie van de Kerk
altijd gezien als een voorafbeelding
van de verlossing door Jezus
en het leven van ieder van ons.
Zoals de Joden toen,
worden ook wij achtervolgd door een vijandig leger,
dat zijn de bekoringen en verleidingen,
het kwaad dat ons bedreigt, de Satan,
het lijden en tenslotte de dood.
Maar ook wij zijn veilig door het water gegaan:
het water van het doopsel,
waardoor wij werden ontrukt
aan die macht van het kwaad.
De Satan, dat kwaad, is al overwonnen,
we zijn al veilig
en God trekt met ons mee.
Ons doopsel
is een zegen van God
die ons als een Vader aannam,
het biedt bescherming
en is een belofte
dat ons iets moois te wachten staat.
En zo zijn wij verder getrokken
op onze weg door het leven;
we zijn groot geworden
en misschien al oud
en onze levensweg leek misschien
maar al te vaak op die dorre en hete woestijn,
moeilijk en zwaar,
maar in ons hart is de liefde van God gelegd
en de Heer geeft ons Zijn manna,
de heilige Eucharistie.
Hij zegt tot ons,
wanneer wij de Eucharistie vieren
en de heilige communie ontvangen:
“Ik heb je lief,
jij bent Mijn kind,
wees niet bang,
heb vertrouwen;
Ik leid je
en Ik breng je veilig thuis”.
En bemoedigd door die liefde
die wij ontvangen in de heilige Eucharistie,
weten wij ons uitgenodigd en gesterkt
om onze broeders en zusters,
onze medemensen
lief te hebben,
met een hartelijke, gevende liefde.
AMEN