Arsacal
button
button
button
button


Wie je ook bent...

Derde zondag van de veertigdagentijd B

Overweging Preek - gepubliceerd: zondag, 11 maart 2012 - 928 woorden
Wie je ook bent...

Lang gele­den, zegt een oude legende, liet een rijk heer een prach­tige kerk bouwen, boven op een heuvel. Toen het bouw­werk klaar was, liet hij een marmeren steen aan­bren­gen met een inscriptie in vergulde letters waarop te lezen stond dat hij dit bouw­werk had volbracht. Voordat de kerk geopend en ingewijd zou wor­den, werd deze steen plech­tig ont­huld, maar wie kan de schrik be­schrij­ven van deze rijkaard toen op de steen niet zijn naam maar die van een onbekende vrouw prijkte. Zwaar gepi­keerd, liet hij uitzoeken wie deze vrouw was. Tenslotte kwam uit dat dit een arme vrouw was, die iedere dag opnieuw met water en voedsel was geko­men voor de paar­den die de zware stenen voor de bouw van de kerk naar boven had­den moeten slepen. En daarom staat háár naam voor eeuwig en altijd op die gedenksteen. De moraal van dit verhaal is: die vrouw had dit uit liefde gedaan, in het verborgene, niet voor haar eigen glorie, en dat wat je uit liefde doet heeft eeuwig­heids­waarde, dat doet ertoe, niet dat wat je doet voor eigen eer, als zelfver­heer­lij­king.

En inder­daad, je hoeft er niet rijk voor te wezen om dingen vaak meer te doen voor je eigen glorie en voldoe­ning, dan uit liefde en dienst­baar­heid zoals zou moeten en uit­ein­delijk voor Onze Lieve Heer zelf. Dat kan ons ook over­ko­men in het dage­lijks leven en zelfs bij het werk dat we doen voor de kerk. Iemand deed de bloemen in de kerk - dat was niet hier, hoor - en niemand mocht daar aan komen. Toen iemand anders een bosje bloemen op het Maria-altaar had neer­ge­zet, was de kerk te klein: “Iemand komt op mijn terrein!” En een ander wilde precies bepalen wie er wel en wie er niet mee mocht doen met het koor, met de kerkschoonmaak of nog iets anders: die mensen waren niet leuk, zij wer­den niet zo gezellig bevon­den, zij mochten er niet bij. Je eigen positie, de gezellig­heid met elkaar, de men­se­lijke dingen, wor­den dan be­lang­rijker, dan waar het eigen­lijk om gaat: onze band met de Heer, onze dienst aan Hem, dat je het doet voor Hem, het beleven van Zijn dienst­ba­re liefde.

Dat kan ons nú ge­mak­ke­lijk over­ko­men, dat gebeurde ook al in de tijd van Jezus. In het jaar 20 voor Christus deed koning Herodes in Jeru­za­lem een be­lang­rijke aan­kon­di­ging, de geschied­schrij­ver Flavius Josephus bericht ons erover. Herodes wilde in zijn stad een nieuwe tempel bouwen, mooier en schit­te­ren­der dan de temper die er stond. “Dit werk”, zo sprak hij, “zal even­zeer de eer van God als onze eigen roem gaan dienen”. En zo was het: de tempel werd versierd met gou­den platen en schitterde aan alle kanten in de zon.. Het was het mooiste tempel­com­plex van de wereld en ie­der­een sprak er met bewon­dering over. Wiens groot­heid diende dat eigen­lijk? De handel in dieren voor de offers, werd bij die gelegen­heid overge­plaatst van een plaats in de buurt van de tempel naar het eerste plein van de tempel, het voorhof van de hei­denen. Niet ie­der­een was daar gelukkig mee, ook Jezus niet zoals we vandaag in het evan­ge­lie hebben gehoord. Het argu­ment moet wel iets geweest zijn als dat dit voorhof toch niet de eigen­lijke tempel was, maar een soort voorpor­taal of plein voor de kerk. Maar Jezus gaat er hard tegen in en geselt de kooplui de tempel uit. Als je aan Jezus alleen als een soort zoetsappige, lieve, half­zachte figuur had gedacht, kom je nu bedrogen uit. Daar komt nog iets bij. Het eigen­lijke plein dat bestemd was voor het gebed, was alleen toe­gan­ke­lijk voor de Joden, anderen mochten daar niet komen, daarom telde dat voor­plein van de hei­denen niet zo mee.

Maar als Jezus dat voor­plein reinigt en het tot plaats van gebed verklaart, begint hij te meteen ver­wij­zen naar de tempel van zijn lichaam, naar zijn kruis­dood en ver­rij­ze­nis. Jezus is de nieuwe tempel en die nieuwe tempel kent geen on­der­scheid, geen voor­plein van hei­denen die er niet bij horen. Wie je ook bent, arm of rijk, maar vooral arm, zwart of wit, man of vrouw, met een braaf en keurig leven achter je of met vele fouten en zon­den, of je nu op het voor­plein van de Joden of het voor­plein van de hei­denen staat, je bent uit­ge­no­digd om erbij te horen, om deel uit te maken van de ene ge­meen­schap van Christus’ kerk en zo moeten wij dus ook naar anderen zijn: uit­no­di­gend om die stap te zetten en erbij te willen horen, bij de ge­meen­schap.van Christus en Zijn kerk. Het gaat er in de Kerk alleen om of je Hem wilt dienen, of je Hem wilt lief­heb­ben en je naaste als jezelf.

We praten ook met elkaar vaak heel ge­mak­ke­lijk over uiter­lijke dingen, over wat je doet en hoe je het doet, wat je leuk vindt en wat niet, over vakanties en het weer, maar niet zo gauw over de inner­lijke dingen, over het geloof, de hoop en de liefde. En toch gaat het d'áárom, dat is be­lang­rijk, dat is de kern.

De Heer nodig ons vandaag in feite uit om van onze leef­om­ge­ving, in onze contacten die wezen­lijke zaken in te brengen, niet teveel op die men­se­lijke dingen te focussen, niet uit te sluiten maar uit te nodigen, omdat ie­der­een ge­roe­pen is erbij te horen. Daarom moeten wij bereid zijn eens over iets al te men­se­lijks heen te stappen, terwille van de een­heid, terwille van de liefde, terwille van Christus en Zijn Kerk...

AMEN

Terug