Arsacal
button
button
button
button


De tijden zijn veranderd, maar mensen blijven gelukzoekers

Doop van de Heer C

Overweging Preek - gepubliceerd: zondag, 10 januari 2016 - 1121 woorden
Hier is paus Benedictus XVI (Jozef Ratzinger) gedoopt
Hier is paus Benedictus XVI (Jozef Ratzinger) gedoopt

Op het feest van de doop van de Heer heb ik de heilige Eucha­ris­tie gevierd in de Sint Bavo­paro­chie in Heem­ste­de, waar kosteres Marleen Verheus na zes­tien jaar trouwe dienst afscheid nam. In deze pa­ro­chie, die behoort tot het samen­wer­kings­ver­band van Het Klaver­blad waar­van ik enige tijd admini­strator ben geweest, kwam ik nog af en toe in de overgang naar de nieuwe pastoor.

Met het feest van de Doop van de Heer wordt de kerst­tijd besloten, de dag erna - maan­dag 11 januari - begint de 'tijd door het jaar', ge­ken­merkt dor de groene kleur van het kazuifel.

Op deze feest­dag gedenken we ook ons eigen doopsel en op deze tiende januari gedenken we ook onze bis­schop, mgr. dr. Jozef M. Punt, in ons gebed daar hij op deze dag zijn zeven­tigste ver­jaar­dag viert.

Homilie

Laat je kindje dopen!

Op het feest van de Doop van de Heer,
denken we ook aan ons eigen doopsel.
Want Jezus Christus werd niet gedoopt
omdat Hij het doopsel nodig had,
alsof Hij zon­der doopsel
geen kind­schap Gods
en eeuwig leven zou hebben.
Hij is al de Zoon van God bij uitstek
en Hij is juist onze Redder en Ver­los­ser,
Hij heeft geen red­ding nodig.
Maar Hij ondergaat dit doopsel
om ons een teken te geven
en een voor­beeld
zodat wij zou­den kunnen begrijpen
hoe be­lang­rijk het heilig Doopsel is.
“Hij zal U dopen
met de heilige Geest en met vuur”,
zegt Johannes de Doper
en daar­mee geeft hij aan
dat het doopsel van Jezus
niet alleen een afwas­sing van zonde is,
maar ook en vooral een genade,
een gave van de heilige Geest
om met vuur, met bezieling en over­tui­ging te leven,
hier en in het hiernamaals,
in het voetspoor van Jezus
die door het doopsel
onze Broe­der wordt.
Daarom hoop ik en bid ik
dat de jonge ouders van nu
hun kin­de­ren zullen laten dopen.

Een andere wereld...

Dat is heden ten dage
veel min­der van­zelf­spre­kend gewor­den
en dat hangt na­tuur­lijk ook samen
met de grote ver­an­de­ringen in de cultuur,
met het feit dat het zelf-verstaan van mensen
toch wel anders is gewor­den.
De vraag is na­tuur­lijk
of dat ook altijd een ver­be­te­ring is.

We zien die ver­an­de­ring eigen­lijk al dui­de­lijk
als we de leef­we­reld van het evan­ge­lie van vandaag
met die van onze tijd ver­ge­lij­ken.
Drie hou­dingen of levens­er­va­ringen
komen in het evan­ge­lie naar voren
die in onze tijd nogal veran­derd zijn.

Wat leeft er onder mensen?

Het begint al met de vraag:
Wat leeft er onder de mensen?
Waar zijn mensen wer­ke­lijk mee bezig?
Uit­ein­de­lijk gaat dat zeker om vragen
die voor alle mensen van iedere tijd van belang zijn.
Ieder mens zoekt naar geluk,
we zijn allemaal geluk­zoe­kers,
dat zit in ons wezen gebakken.
Nauw verbon­den daar­mee
is dat mensen zoeken naar liefde,
naar aanvaard en erkend wor­den.
Hoe vind ik het geluk?
Dat is dus voor iedere tijd wel de ham­vraag,
maar niet ie­der­een geeft het­zelfde ant­woord;
veel mensen zoeken geluk
waar het uit­ein­delijk niet te vin­den is,
mensen raken daarom inner­lijk
soms zwaar bescha­digd
op hun zoek­tocht naar geluk.
In de tijd van Jezus
verwachtten de mensen
hun uit­ein­delijk geluk
van de Redder, de Messias,
die God hen zou zen­den.
Het volk is vol ver­wach­ting,
zo lezen wij vandaag,
en men stelt zich de vraag
of Johannes niet die Messias zou zijn.

Waar vin­den we geluk?

De mensen uit het evan­ge­lie
kunnen voor ons een in­spi­ra­tie zijn
en een stimulans:
om ons geluk niet daar te zoeken
waar we het uit­ein­delijk toch niet vin­den kunnen,
maar om onze hoop en ver­wach­ting
te stellen op een geluk
dat we uit­ein­delijk niet zelf grijpen kunnen,
maar dat ons gegeven wordt
en dat een genade is,
het geluk dat van God komt
en dat boven min of meer toevallige
gelukkige gebeur­te­nissen uitgaat.

Narcisme

De mensen vragen zich dus af
of Johannes niet de Messias zou zijn.
Het is nogal wat:
grote menigten ver­drin­gen zich
rond Johannes de Doper
en zij hebben hoge ver­wach­tingen van hem.
Hoe gaat Johannes hiermee om?
Ook hier zien we een groot verschil
met hoe het vaak in onze
toch wat narcis­tische samen­le­ving gaat.
Mensen trekken aan­dacht juist naar zich toe,
ze willen dat gezien en bemerkt wordt
hoe goed en be­lang­rijk zij zijn, hoe uniek
en velen vin­den dat zij daarom
wel speciale rechten en min­der plichten hebben
dan bepaalde andere mensen.
Hier gaat het anders:
Johannes maakt zich klein,
hij stelt zich heel be­schei­den op,
hij trekt de aan­dacht en de eer
niet naar zich­zelf toe maar wijst door
naar Jezus.

Ook hier weer een kenmerk
voor ieder die een kind van God wil zijn:
we zijn gewone, een­vou­dige mensen,
voor een rijke is het alleen maar moei­lijk
om het rijk Gods binnen te gaan,
wij leven niet van onze eigen rijkdommen,
niet van onze eigen kunde en knap­heid,
wij leven van gaven,
die gaven die uit­ein­delijk
allemaal komen van Boven,
van God.
En daarom ver­wij­zen wij door,
slaan we ons niet op de borst,
maar danken we de Gever
van al die goede gaven.
Bij christen-zijn hoort
een zekere be­schei­den­heid.

Een won­der!

En dan beleven de mensen een won­der:
Jezus bidt en de hemel gaat open,
een duif verschijnt en een stem weer­klinkt:
“Gij zijt mijn Zoon, de Welbeminde”.
Het staat er zomaar in het evan­ge­lie,
zon­der terug­hou­dend­heid.
Als mensen dat nu lezen
zijn ze al gauw geneigd te denken:
dat zal wel niet echt gebeurd zijn,
het is maar een verhaal.
En ik denk dat velen van ons
het ook wel inge­wik­keld vin­den
om erover te praten
als ze zelf een won­der meemaken.
We zijn dan bang
om voor gek versleten te wor­den,
niet goed bij ons hoofd.
Ik ben pastoor geweest
in een bede­vaart­plaats
ter ere van Maria ter Weghe.
In heel per­soon­lijke gesprekken
ver­tel­den mensen me nogal eens
wat voor bij­zon­dere dingen ze had­den beleefd
op voor­spraak van Maria ter Weghe,
won­der­lijke gene­zingen, beke­ringen
en gebedsverho­ringen waren daarbij,
zelfs ver­schij­ningen of bood­schappen,
echt won­de­ren soms.
Vaak zei­den mensen erbij
dat ze dit nog nooit aan iemand had­den ver­teld.
Toen kwam er een bij­zon­der jubileum
van de vere­ring van Maria ter Weghe
en ik vroeg de mensen in het pa­ro­chie­blad
om die belevenissen eens op te schrijven.
Daar kwam heel weinig uit.
Ik wist dat die belevenissen er waren,
maar mensen von­den het blijk­baar toch moei­lijk
om daar­mee naar buiten te komen.
Want hoe zou­den andere mensen
daarop gaan rea­geren?
Ik weet dat veel mensen
toch iets van een won­der
of won­der­lijke gebeur­te­nis hebben beleefd,
maar tege­lijk vin­den ze het moei­lijk
om daar­mee naar buiten te komen.
Dat er won­de­ren gebeuren,
vin­den we vaak moei­lijk om te bekennen.

Kind

We zijn allemaal kin­de­ren van God,
paus Fran­cis­cus heeft het deze dagen
nog weer eens zo dui­de­lijk gezegd.
Door het doopsel zijn we bovendien
op een bij­zon­dere wijze
in Gods liefde opgeno­men.
Maar een kind is klein,
kan niet alles zelf,
leeft vol ver­wach­ting,
leeft van wat het ont­vangt
en heeft ogen voor het won­der.
Iets van dat kind-zijn
hoort bij ons doopsel,
het is een levens­hou­ding
die vandaag wordt weer­spie­geld
in het evan­ge­lie
van het doopsel van Jezus.
Amen.

Terug