Arsacal
button
button
button
button


Die vader kunnen wij allen zijn...

homilie bij de parabel van de verloren zoon

Overweging Preek - gepubliceerd: zondag, 10 maart 2013 - 1032 woorden
Komend weekend is de Stille Omgang in Amsterdam. Hier het vaandel in de kerk van Nes aan de Amstel
Komend weekend is de Stille Omgang in Amsterdam. Hier het vaandel in de kerk van Nes aan de Amstel

Op zon­dag Laetare, 10 maart, was ik in Nes aan de Amstel voor de heilige Eucha­ris­tie. Na­tuur­lijk hebben we daar bij­zon­der gebe­den voor het conclaaf en voor de kar­di­na­len die de nieuwe paus gaan kiezen en we hebben even stil gestaan bij deze bij­zon­dere gebeur­te­nis. Verder hebben we bijhzon­der gebe­den voor de pastoor van Uithoorn, Nes en De Kwakel die al lange tijd ziek is. Het evan­ge­lie was dat van de verloren zoon uit het Lucas-evan­ge­lie (Lc. 15, 1-3 en 11-32). Daarover gaat de on­der­staan­de preek die ik in Nes heb gehou­den.

Homilie

Die jongen had zijn vader grof bele­digd.

Hij had hem behandeld alsof hij dood was: hij had zijn erf­deel opgeëist.

Hij had bovendien met dat geld niks zinnigs gedaan; hij had het gewoon verbrast, hij had er op los geleefd, gewoon maar gedaan wat hij leuk vond, geen reke­ning gehou­den met anderen, maar gewoon alleen maar aan zich­zelf gedacht.

Hij had gevon­den dat hij geen plichten had, maar alleen maar rechten: recht op dat geld, recht op zijn eigen leven, recht op vrij­heid, recht om zelf te doen wat hij wilde, recht om op eigen benen te staan.

Hij kwam trouwens pas op andere gedachten toen hij gigan­tisch in de problemen zat: hij had niks meer; hij had geen eten; en het enige baantje dat hij vin­den kon was varkens hoe­den - voor een Jood een grote schande, want varkens zijn voor hen onreine dieren; zij mochten geen varkensvlees eten -.

Pas dan, als hij zo'n hon­ger heeft dat hij de schillen van de varkens wel zou willen eten, als hij echt helemaal geen toe­komst meer ziet, helemaal niet meer weet waar hij het zoeken moet, ja dan gaat hij pas terug naar zijn vader.

Ik denk dat ie­der­een zich kan voor­stel­len dat het die vader best wel pijn heeft gedaan dat hij zo door zijn zoon werd behandeld.

Die pijn moet hij tot in het diepste van zijn ziel hebben gevoeld.

En hij moet wel hebben gezien aan die jongen dat het uit pure ellende was dat hij met hangende pootjes terug kwam: hij had gewoon geen uitweg meer.

Maar er is geen sprake van haat of wrok geen bitter woord of stil verwijt.

Die jongen krijgt alleen het gevoel dat hij verschrikke­lijk welkom is.

Die vader staat al op de uitkijk, hij laat hem niet eens uit­spre­ken als hij zijn excuses maakt, hij valt hem om de hals en kust hem harte­lijk.

Hij houdt van die jongen van hem.

Die vader kunnen wij allen zijn als wij mensen nieuwe kansen geven.

Dat is nodig.

Ouders kunnen het bij­voor­beeld moei­lijk hebben met hun kin­de­ren.

Jon­ge­ren kunnen in de puber­teit heel nega­tief doen: best heel harde oor­de­len.

Het hoort bij hun weg naar volwassen­heid, naar de vor­ming van een eigen oor­deel en een eigen per­soon­lijk­heid.

Daarbij kunnen er dingen wor­den gezegd die de ouders diep raken of die om­ge­keerd de jon­gere raken.

Maar als die ouders of die jon­gere proberen het een beetje te plaatsen, zullen ze er niet door verbitterd raken, maar gewoon weer nieuwe kansen geven.

Als God de Vader met zoveel barm­har­tig­heid naar ieder van ons ziet en ons toch weer een nieuwe kans wil geven, dan moet dat ook onze hou­ding zijn tegen­over iedere mens.

Dat is wat de Kerk aller­eerst wil uitstralen naar iedere mens, zon­der on­der­scheid: je bent door God geliefd, bemind, hoe dan ook, wat je ook hebt gedaan.

Dat wil niet zeggen dat alles wordt goedge­keurd wat mensen doen, dat wil ook niet zeggen dat de Kerk, dat een christen geen grenzen moet aan­ge­ven; na­tuur­lijk moet dat wel: het gedrag van die weggelopen zoon was niet goed, het gedrag van de tolle­naars en zon­daars, van de overspelige vrouw was niet goed, maar de Heer verlangt zozeer naar hun terug­keer, dat Hij dat in Zijn hou­ding al in alles laat blijken dat Hij op de uitkijk staat, en dat Hij die zoon niet eens laat uit­spre­ken als die zijn zon­den belijdt.

Die vader stond al naar die jongen op de uitkijk voordat die op weg ging; hij hield al van hem en wilde hem al ver­ge­ven, voordat hij iets gezegd had.

De bittere woor­den, de aangedane pijn ston­den op geen enkele manier tussen die jongen en zijn vader in.

Van je eigen ouders kun je dat mis­schien begrijpen: je weet dat ze van je hou­den; je bent hun eigen vlees en bloed; ze zijn trots op je.

Wat je ook gezegd hebt of gedaan, je kunt toch weer op ze terug vallen.

En zo hoort het ook.

Zij zullen proberen het te plaatsen: hij is op zoek naar de volwassen­heid; hij beseft niet wat dit in ons teweeg brengt; we geven hem of haar na­tuur­lijk nieuwe kansen.

En van een ander? Vraag niet van een ander dat hij alles met je uit­praat; het is mooi als dat gebeurt en zelf moet je dat maar proberen te doen, maar het kan lang niet altijd.

Vraag niet altijd dat een ander naar jou toe­komt, maar doe als die vader die al naar die jongen toesnelt.

Je hoeft niet over je te laten lopen, maar probeer een ander te begrijpen met een open en welwillend hart.

Wat voelt een ander? Waarom is een ander toch zoals die is? Alles van een ander weten, is vaak veel begrijpen, maar geloof in ieder geval dat er iets te begrijpen valt, dat er iets te verstaan is, dat die mens het waard is om een nieuwe kans van je te krijgen.

Soms was de Heer ook streng, vooral tegen de Fari­zeeën en de schrift­ge­leer­den, die zich­zelf zo on­aan­tast­baar en gewel­dig von­den.

De hemelse Vader ziet uit naar een nederig hart, een hart dat Zijn liefde kan ont­van­gen.

Zo is God.

Hij nodigt ons uit, Hij kijkt naar ons uit: laat je met God verzoenen; God heeft je niks gedaan, hij staat niet in de schuld bij ons.

Het ligt aan ons dat wij zo ver weg van Hem staan; maar doe maar als die jongste zoon; de Vader, God, komt al naar je toe; Hij zal ons altijd nieuwe kansen geven; laten we dus zien waar wij een nieuw begin kunnen maken in deze veer­tig­da­gen­tijd.

AMEN

Terug