Arsacal
button
button
button
button


Bekering van het hart: er moet iets veranderen!

Over het H. Jaar en de Encycliek 'Fratelli tutti'

Artikel Overig - gepubliceerd: zaterdag, 30 november 2024 - 4504 woorden
dhr. Jos Wienen, burgemeester van Haarlem, aan het woord
dhr. Jos Wienen, burgemeester van Haarlem, aan het woord
Bekering van het hart: er moet iets veranderen!
Marianne Visser van Klaarwater spreekt
Marianne Visser van Klaarwater spreekt

Op 30 no­vem­ber werd in het bis­schops­huis het symposium gehou­den "Vrede begint bij jezelf". Burge­mees­ter Jos Wienen van Haar­lem hield een mooi, per­soon­lijk verhaal; Marianne Visser van Klaar­wa­ter ver­telde erva­ringen over haar oom Bernard van Klaar­wa­ter, als mis­sio­na­ris gestorven in Papoua Nieuw Guinea. Ik heb ge­spro­ken over het Jubel­jaar en de bete­ke­nis ervan voor ons en over de En­cy­cliek over de broe­der­schap van alle mensen "Fratelli tutti".

De dag werd geor­ga­ni­seerd door mw. Marianne Visser van Klaar­wa­ter in samen­wer­king met Pro Petri Sede. Vica­ris Paul Verbeek van het bisdom Breda, gees­te­lijk adviseur van Pro Petri Sede trad als dagvoor­zit­ter op. Plebaan deken Floris Bun­scho­ten opende het syposium.

Namens Missio was vica­ris G. Bruggink, Pastoor deken Eugene Jonger­den was er van de Constan­tijnse Orde. Ook aanwe­zig waren de voor­zit­ter van Pro Petri Sede Neder­land (dhr. Jan Bedaf), de voor­zit­ter van Pro Petri Sede Antwerpen (dhr. acques Maes).

Vormende erva­ringen in het leven van Jos Wienen

De burge­mees­ter ging nog even in op de on­der­staan­de lezing over "Fratelli tutti": na de verove­ring van Damiate wil­den de kruisvaar­ders niet ingaan op het aanbod van de Sultan tot vredeson­derhan­de­lin­gen waarbij die bereid was Jeru­za­lem en het H. Land af te staan. De kruisvaar­ders gingen er in hun over­win­ningsroes niet op in en verloren alles! De rol van de Haar­lemmers in dit verhaal is legenda­risch, maar dit verhaal is his­to­risch en het speelde zich in jaar af waarin Fran­cis­cus van Assisi een paar maan­den eer­der met vreedzame be­doe­lin­gen naar de Sultan was gegaan. Ten aanzien van "geloven moet achter de voordeur" zei de heer Wienen dat je altijd jezelf meeneemt las gelo­vi­ge persoon, dat is niet iets wat je thuis kun laten. De burge­mees­ter ver­telde voorts over persoonlike erva­ringen die bepalend zijn geweest: de fijne, warme, veilige gezinsach­ter­grond, die hem een basis van ver­trouwen heeft gegeven, waardoor hij ook toen hij bedreigd werd en streng beveiligd, toch aan het werk en in vrede kon blijven; de erva­ring van de verwelko­ming van hem­zelf en een Cambodjaanse vluch­te­ling door een gezin in Frank­rijk; de erva­ring bij een fietsongeluk dat hij ook als hij daarbij zou sterven, veilig zou zijn in Gods han­den. Die erva­ringen droegen ertoe bij dat tij­dens het traject naar zijn belij­denis zich in hem de zeker­heid wor­telde dat het er niet zozeer om gaat alles te weten, maar Jezus na te volgen.

Een missio­nairs met een groot hart

Marianne Visser van Klaar­wa­ter sprak, gekleed in de kleuren van Papoua Nieuw Guinea, bewogen over haar oom en de keuzes die hij maakte in zijn leven, met open­heid voor de plaat­se­lijke cultuur en een verlangen daar goed te integreren. Hij had een groot hart voor de mensen. Hij wordt met veel liefde door de bevol­king van zijn parchie en daar­bui­ten her­dacht, ook al is het intussen al zo'n tach­tig jaar gele­den dat hij als marte­laar gestorven is.

 

Hier­on­der mijn lezing:

BEKERING VAN HET HART OM PELGRIMS VAN HOOP TE KUNNEN ZIJN. DE ENCYCLIEK FRATELLI TUTTI

Op 4 ok­to­ber 2020 publi­ceerde paus Fran­cis­cus de En­cy­cliek “Fratelli tutti” over de broe­der­schap van alle mensen.[1] Het zal niemand ont­gaan dat dit in onze dagen een zeer be­lang­rijk thema is, ook in het licht van het ko­men­de heilig Jaar. Zo’n heilig jaar roept op tot herstel van betrek­kingen, levens­ver­nieu­wing, ver­zoe­ning en de geest die daaruit spreekt is precies die van de En­cy­cliek “Fratelli tutti”, die ons stil wil laten staan bij de reali­teit van deze wereld met zoveel verscher­ping van tegen­stel­lingen, haat en ver­deeld­heid. De bede­vaart naar Rome, het binnen­gaan door de heilige deur en de aflaat, staan allemaal in dat licht. In deze lezing zal ik eerst stil staan bij de bete­ke­nis van een heilig jaar, ook jubel­jaar genoemd en ver­vol­gens bij de En­cy­cliek “Fratelli tutti”.

I HET HEILIG JAAR

  1. Bede­vaarten

Bede­vaart naar Rome

Al vanaf de tweede eeuw kwamen gelo­vi­gen op bede­vaart naar Rome om de graven van de apos­te­len te bezoeken en de op­vol­ger van Petrus. We bezitten hierover zeer oude ge­tui­ge­nissen, onder andere een inscriptie van een Frygische bis­schop, die ons dui­de­lijk maakt dat men ook vanuit het oosten naar Rome pel­gri­meerde. Vanaf de vierde eeuw, toen de christen­ver­vol­gingen waren afgelopen, werd Rome het be­lang­rijk­ste doel van de pelgrimages van de westerse chris­te­nen. Deze bede­vaarten namen een nog grotere vlucht toen de moslims in de zevende eeuw het heilig land had­den veroverd.

Bede­vaarten naar het H. Land

Daarna herover­den de kruis­tochten grote delen van het heilig land en de chris­te­nen had­den gedurende bijna twee eeuwen weer vrij toegang tot de heilige plaatsen: vele pelgrims brachten weer een bezoek aan Palestina, zeker toen er door de Moderne devotie veel devotie was voor de mens­heid en het men­se­lijk leven van Jezus Christus. Maar in het jaar 1291 verover­den de moslims het laatste chris­te­lijk bol­werk in het heilig land en was de weg naar de heilige plaatsen geblok­keerd.

2. Ontstaan van het ker­ke­lijk Jubel­jaar

Oude Testa­ment

Op dat moment was het idee van een jubel­jaar, heilig jaar of jubileum al ontstaan. De paus had voor de bede­vaart naar het graf van Thomas Becket in 1220 zo’n jubel­jaar af­ge­kon­digd. Bovendien was het een bekend feno­meen uit de heilige Schrift. Het boek Leviticus veror­dende dat men ieder vijf­tigste jaar, het jaar na zeven maal zeven jaren (vgl. Lev. 25,8), een groot sabbats­jaar moest vieren: het land moest braak blijven liggen, verkochte grond moest wor­den terug gegeven aan de vorige eige­naars, slaven moesten wor­den vrij gelaten en schul­den moesten wor­den kwijtgeschol­den. Hoewel het niet vaak als zodanig gefunc­tio­neerd schijnt te hebben, is het jubel­jaar blijven in­spi­re­ren van­wege het beginsel van sociale recht­vaar­dig­heid dat er achter zit, en de gedachte dat wij maar beheer­ders, “rent­mees­ters”, zijn en geen eige­naars en dat mensen de oor­spron­ke­lijke ver­de­ling van het land aan de twaalf stammen van Israël, die God had gewild, niet ongedaan mochten maken; het Joodse volk, bevrijd uit de slavernij van Egypte door God zelf, mocht niet blijvend tot slaaf wor­den gemaakt van aardse meesters. Er spreekt dus geloof uit in een orde­ning die door God is gewild, en het bewust­zijn dat iedere aardse heer pas groot is als hij die­naar is van de Aller­hoog­ste.

Nieuwe Testa­ment

In het Nieuwe Testa­ment horen we Jezus in de synagoge van Nazareth woor­den van de profeet Jesaja aanhalen en een genade­jaar afkon­digen, waar­mee in het evan­ge­lie de Mes­si­aanse heils­tijd wordt bedoeld (Lc. 4, 19). In het der­tien­de hoofd­stuk van het Lucas-evan­ge­lie krijgt de onvrucht­ba­re vijgen­boom nog één jaar respijt, het is een genade­jaar: “Heer, laat hem dit jaar nog staan; laat mij eerst de grond eromheen omspitten en er mest op brengen. Mis­schien draagt hij het volgend jaar vrucht; zo niet, dan kunt ge hem omhakken”.

In de bijbel gaat het bij zo’n jubel­jaar in het Oude Testa­ment of een genade­jaar in het Nieuwe Testa­ment om een nieuwe en genade­volle kans om zich te kunnen bekeren en gees­te­lijk vrucht­baar te kunnen wor­den.

Het eerste heilig jaar

De gedachte aan een chris­te­lijk genade­jaar kwam dus niet helemaal uit de lucht vallen, toen paus Boni­fa­tius VIII het jaar 1300, negen jaar nadat het laatste bol­werk in het heilig land in moslim-han­den was over­ge­gaan en daar­mee de moge­lijk­he­den tot pel­gri­meren naar deze heilige plaatsen verloren raakten, als een chris­te­lijk heilig jaar afkon­digde, zon­der overigens deze term al te gebruiken. Reeds bij deze gelegen­heid begon het genade­jaar op het kerst­feest, begin van het jaar volgens de toen­ma­lige tijdreke­ning van de Kerk, en dat is voor de ‘gewone’ heilige jaren zo ge­ble­ven tot op de hui­dige dag. Toen de paus zag dat een grote stroom pelgrims aan zijn oproep gehoor gaf en naar Rome pel­gri­meerde, verleende hij een speciale jubileum-aflaat aan het bezoek van de Sint Pieter.

3. Elementen van het jubel­jaar

De uitdruk­king “jubel­jaar”

Paus Boni­fa­tius VIII had aan een bij­zon­der jaar gedacht in ver­band met de eeuw­wis­se­ling, maar in 1343 kon­digde paus Clemens VI voor het jaar 1350 - in aan­slui­ting bij het bijbelse gebruik - opnieuw een derge­lijke vie­ring aan en hij gebruikte nu voor het eerst het woord “jubel­jaar” (annus iubilaeus). Onder ver­wij­zing naar de ‘oude wet’ maakt hij dui­de­lijk dat hij het vijf­tig-jaar-ritme van het Oude Testa­ment wil her­ne­men. Iedere gelo­vi­ge moest op die manier de kans hebben om tenminste éénmaal in zijn leven een jaar van ver­ge­ving en ver­zoe­ning te vieren en de jubileum-aflaat te ver­krij­gen. Het was overigens een jaar dat de paus zelf niet in Rome maar in Avignon verbleef. Het was de periode van de grote ‘Babylo­nische balling­schap’ van de pausen (1309-1377).

De bena­ming “heilig jaar” is op zich zeker oud, maar het is vooral de volksmond geweest die deze uitdruk­king bezigde. De pausen spraken en spreken nog steeds bij voor­keur van jubileum­jaar of jubileum.

De frequentie

In de Mid­del­eeuwen haal­den de meeste mensen hun vijf­tigste ver­jaar­dag niet. Paus Urbanus VI (1378-1389) voegde dan ook in het laatste jaar van zijn pon­ti­fi­caat een nieuwe gedachte toe: hij wilde om de drieën­der­tig jaar een jubileum-jaar vieren ter ge­dach­te­nis aan het aantal jaren dat Jezus op aarde verbleef en bepaalde dat het jaar 1490 zo’n jaar zou moeten wor­den en dat de pelgrims de vier hoofd­basi­lieken moesten bezoeken. Het door paus Urbanus bepaalde ritme is daarna nog gevolgd in 1423, maar ver­vol­gens niet meer aange­hou­den: om de vijfen­twin­tig jaar kwam er zo’n heilig jaar of jubel­jaar sinds 1470. De paus recht­vaar­digde zijn beslis­sing door te ver­wij­zen naar de zwak­heid van de mens die tot zonde geneigd is en de gees­te­lij­ke steun van de aflaat en het heilig jaar goed kon gebruiken; bovendien was dus de ge­mid­del­de levensduur van de mensen niet hoog en die werd in die dagen nog gedrukt door pest-epidemieën en de voort­du­rende aan­val­len van de Turken. Deze bepaling heeft men sindsdien inder­daad trouw aange­hou­den. In de vorige eeuw namen paus Pius XI en later paus Johannes Paulus II het besluit een bui­ten­ge­woon heilig jaar uit te roepen voor res­pec­tie­ve­lijk 1933 en 1983, bij de 1900ste en 1950ste ver­jaar­dag van de verlos­sing. Overigens hebben de jubileum-jaren altijd het karakter gehad van een plech­tige her­den­king van de verlos­sing door het lij­den, sterven en verrijzen van de Heer.

De heilige deur

Het openen van een heilige deur is met de vie­ring van het jubileum-jaar verbon­den sinds het jubileum-jaar van 1423. Paus Martinus V opende een heilige deur in de St. Jan van Lateranen. Paus Alexan­der VI bepaalde voor het heilig jaar 1500 dat in de vier grote basilieken tezelf­der­tijd een heilige deur zou wor­den geopend en behield zich­zelf de ope­ning van de heilige deur in de Sint Pieter voor. In het zeer druk bezochte heilig jaar 1450 sprak de paus, Nicolaas V, over het jubel­jaar als een heilige deur, een nieuwe toegang, een nieuwe kans tot beke­ring en ver­zoe­ning met God. Het symbool van de deur ver­wijst naar het Johannes-evan­ge­lie waar Christus zich de deur noemt waarlangs de schapen binnen­gaan en uit­gaan om weide te vin­den: “Ik ben de deur; als iemand door Mij binnengaat, zal hij wor­den gered” (Jo. 10,7). Het beeld van de deur onder­streept, zoals de heilige paus Johannes Paulus II schreef, ook de eigen verant­woor­de­lijk­heid van iedere gelo­vi­ge om een stap te zetten en die deur binnen te gaan, zijn geloof te belij­den en zich daarvoor ook iets te ontzeggen.

De aflaat

Over het begrip “aflaat” bestaan vele mis­ver­stan­den en het wordt al gauw geas­so­ci­eerd met de zes­tien­de-eeuwse aflaat­prak­tijk, die werd uit­ge­legd als: je ging naar de hemel als je geld gaf voor de bouw van de sint Pieter en dat kon je ook doen voor een over­le­de­ne. Vandaar de uitdruk­king dat er een ziel uit het vagevuur springt, als het geld in het offerblok klinkt. De aflaatpredi­king van die tijd schijnt wel flink in deze rich­ting te zijn gegaan. Dit is een ver­keerd beeld.

Het gaat er in feite om dat een mens die zich bekeren wil en wil stoppen met ver­keerde gewoontes, toch het trekken van de oude mens in zich voelt, ook al heeft hij ver­ge­ving gevraagd en gekregen. Dat wordt “zondestraffen” genoemd: ver­keerde wegen die je bent gegaan, laten hun sporen in je leven na. De over­tui­ging is dat het gebed van alle gelo­vi­gen en al hun veer­diensten, hun goede daden, als het ware een schat vormen waaruit je kunt putten in je strijd tegen de oude mens in jezelf. Dat deel krijgen aan die schat van gebe­den en ver­diensten door een mens die deze “oude mens” achter zich wil laten, wordt aflaat of in het Latijn “indulgentia” genoemd.

De aflaat maakt dus dui­de­lijk waar het in een jubel­jaar om gaat: om het maken van een nieuw begin, vernieu­wing van het eigen leven om een beter, socialer, gods­diensti­ger mens te wor­den.

En zo komen we uit bij de En­cy­cliek “Fratelli tutti”: wat betekent het in onze tijd om een goed en sociaal mens te zijn en goed samen te leven met mede­mensen?

II DE ENCYCLIEK “FRATELLI TUTTI »

  1. Am­ster­dam

De multiculturele samen­le­ving

In mei 2024 mochten we paus Fran­cis­cus een tulp aanbie­den die naar de En­cy­cliek “Fratelli tutti” is genoemd om daar­mee het belang van vreed­zaam en goed sa­men­le­ven van mensen uit allerlei culturen, gods­diensten en lagen van de bevol­king te onder­stre­pen. De aanbie­ding gebeurde tij­dens een au­diën­tie die door de paus was verleend aan een groep pelgrims uit Am­ster­dam waar­on­der koorle­den van de Sint Nicolaas­basi­liek die onder de naam “Diga Maris” naar de eeuwige stad waren geko­men (Diga Maris betekent “Zeedijk”, U raadt mis­schien al dat daar het proeflokaal ligt waar de leden na de vie­rin­gen vaak samen komen). Am­ster­dam en grote delen van ons land, zijn heel multicultureel en multireli­gi­eus gewor­den. Dat schuurt soms en dat is be­grij­pe­lijk: mensen zien de hun ver­trouwde samen­le­ving ver­an­de­ren.
Binnen de katho­lie­ke kerk in ons land hebben we zulke ont­wik­ke­lingen ook gezien. De katho­lie­ke kerk is een uni­ver­se­le kerk die mensen uit alle volkeren en culturen omvat en zelfs ver­schil­lende ritussen kent waarin de li­tur­gie wordt gevierd. Ook binnen onze katho­lie­ke kerk­ge­meen­schap hebben we een tijd gekend waarin katho­lie­ken met een migratie-ach­ter­grond argwanend wer­den bekeken. Ze waren nieuw en anders. Intussen is die situatie helemaal veran­derd: in veel katho­lie­ke ge­meen­schappen nemen zij een centrale plaats in en zijn juist deze katho­lie­ken dé grote steun­pi­laren van het ker­ke­lijk leven.

Span­ningen en geweld

Het belang van goed sa­men­le­ven met elkaar is voor ons land zeer be­lang­rijk. We hebben dat onlangs gezien bij het bezoek van Maccabi-supporters aan een voetbal­wed­strijd in Am­ster­dam. Het geweld dat na de wedstrijd ontstond werd meteen wereldnieuws en ge­ka­rak­te­ri­seerd als “Joden­ver­vol­ging”. Uitdruk­kingen die verwezen naar de holo­caust wer­den in de mond geno­men. De schuld voor het ontstane geweld werd gelegd bij bepaalde groepen in onze samen­le­ving - met name de moslims - en ver­rei­kende con­clu­sies wer­den getrokken over hun in­te­gra­tie. Intussen is dui­de­lijk gewor­den dat het van belang is de uit­kom­sten van het politie­on­der­zoek af te wachten, omdat er ver­schil­lende kanten zaten aan de geweldsui­tingen en de wer­ke­lijk­heid waar­schijn­lijk meer ge­nu­an­ceerd is. Dat onder­zoek richt zich op het func­tio­ne­ren van de politie en de Natio­naal Coördinator Terrorisme­be­strij­ding en Vei­lig­heid, zo is bekend gemaakt, maar naar ik aanneem zal het ook meer licht werpen op wat er nu eigen­lijk precies is gebeurd. Door alles heen speelt dat er een oorlog gaande is in het Midden-Oosten waar vele mensen in onze samen­le­ving zich op een of andere manier bij betrokken voelen. De span­ningen die uit die oorlogs­si­tua­tie zijn ontstaan, hebben ook bij de geweld­da­dige uitbars­tingen in Am­ster­dam een rol gespeeld.

Maar ie­der­een moet veilig kunnen leven en met respect behandeld wor­den. De onvei­lig­heid die Joodse mensen ervaren, het feit dat Joodse in­stel­lingen extra bewa­king en bescher­ming nodig hebben, is geen goed teken.

Welke hand­rei­kingen en aan­wij­zingen kunnen we in de En­cy­cliek vin­den voor de situatie van onze tijd, voor onze multiculturele samen­le­ving?

2. Het voor­beeld van Fran­cis­cus

De En­cy­cliek van paus Fran­cis­cus is ge­pu­bli­ceerd op 4 ok­to­ber, de feest­dag van de H. Fran­cis­cus van Assisi. De titel van de En­cy­cliek is ontleend aan een woord van Fran­cis­cus: allen zijn we broe­ders en zusters. De paus opent zijn rond­schrij­ven met een ver­wij­zing naar deze heilige die zalig noemt al wie zijn broe­der net zo liefheeft als die ver van hem weg is als wanneer hij dicht bij hem is (n.1). Het gaat over het bezoek dat Fran­cis­cus van Assisi in au­gus­tus 1219 aan sultan Malik-al-Kamil in Egypte bracht. Het was in de tijd van de kruis­tochten, toen de chris­te­nen door de paus wer­den opge­roe­pen om gewapen­der­hand de heilige plaatsen te bevrij­den die door de moslims waren bezet. Fran­cis­cus volbracht een moei­lijke en zware reis om de Sultan te ont­moe­ten onge­wa­pend, met vreedzame be­doe­lin­gen, om een dialoog aan te gaan. Fran­cis­cus was arm, had geen mid­de­len van transport, de afstand was groot, maar hij heeft het volbracht vanuit de hou­ding die hij ook in zijn regel voor de min­der­broe­ders beschreef (door de paus geci­teerd in n. 4 van de En­cy­cliek): De broe­ders moesten “in het gezel­schap van Saracenen of andere ongelo­vi­gen niet ver­zaken aan hun eigen iden­ti­teit en geen con­flic­ten of woor­denstrijd aan­gaan, maar ieder men­se­lijk schepsel onderdanig zijn omwille van de liefde Gods”. Paus Fran­cis­cus wil die geest van Fran­cis­cus in zijn En­cy­cliek onder de aan­dacht brengen, die er in feite uit bestaat dat we ons rea­li­se­ren dat God liefde is en we ge­roe­pen zijn zoals God iedere mens met liefde tegemoet te tre­den, zon­der overigens onze eigen iden­ti­teit en over­tui­ging los te laten. Blijf jezelf én sta open voor een ander. In die geest ver­wijst de paus naar de ont­moe­ting die hij heeft gehad met grootimam Ahmad Al-Tayyeb, in Abu Dhabi, waar zij samen eraan herinnerd hebben dat “God alle mensen met gelijke rechten, plichten en waar­dig­heid geschapen heeft en hen opge­roe­pen heeft om als broe­ders samen te leven”(n. 5).

3. De grote ont­wik­ke­lingen in onze wereld

Con­flic­ten

Dit is in onze tijd een grote uit­daging. De wereld is in oorlog. We zijn gewend naar het Midden Oosten en Oekraïne te kijken, maar dit zijn niet de enige en zelfs niet de ergste brandhaar­den in de wereld. Er zijn vele tien­tal­len con­flic­ten gaande, waar­on­der in Myanmar, Congo, Jemen, Soedan, Syrië, Irak, Nigeria en waar­on­der even­eens de aan­val­len door Jihadis­tische groepen in lan­den als Niger, Mali, Mauretanië, Senegal en nog tal van andere, met miljoenen vluch­te­lingen als gevolg.

Globalise­ring en vervreem­ding

Tege­lijk is de wereld sterk geglobaliseerd. Paus Fran­cis­cus citeert daarover zijn voor­gan­ger, paus Bene­dic­tus XVI, die schreef: we zijn wel elkaars buren maar geen broe­ders gewor­den (geci­teerd door paus Fran­cis­cus in n. 12). De mensen in die oorlogs­ge­bie­den kunnen er een­vou­dig kennis van nemen hoe wij in het westen leven.
Toch was de ver­bon­den­heid met hen in de zesti­ger jaren van de vorige eeuw nog heel sterk, onder meer door de tien­dui­zend katho­lie­ke mis­sio­na­rissen en ik weet niet hoeveel pro­tes­tantse zen­de­lingen, maar nu sterk verzwakt. Ik kan het beste voor onze katho­lie­ke ge­meen­schap spreken: in iedere pa­ro­chie waren er wel mis­sio­na­rissen actief in ont­wik­ke­lings­lan­den, die hun verhalen meebrachten en voor wie collectes wer­den gehou­den; de pa­ro­chies waren zich goed bewust van hun inzet voor de lokale bevol­king, niet alleen op strikt ker­ke­lijk terrein, maar vaak bestaande in het verlenen van ele­mentaire zorg, opvoe­ding, onder­wijs, het slaan van water­putten en het creëren van bronnen van in­kom­sten en voe­ding (het was een mis­sio­na­ris bij­voor­beeld die de grootschalige kweek van de Tilapia-vis heeft opgezet om de bevol­king mid­de­len van bestaan te geven).

Eenzaam­heid

In­di­vi­duele belangen staan nu meer voorop, volgens de paus is de ge­meen­schapsdi­mensie juist vermin­derd; ook voor onze eigen samen­le­ving waar een­zaam­heid ongeveer het grootste probleem is gewor­den, herkennen we dat.

Ver­dwij­nen van his­to­risch besef

Het his­to­risch besef is erg afgeno­men: waar komen we vandaan, welke zijn de culturele wor­tels van ons volk, wat betekenen vrij­heid, ge­rech­tig­heid, de­mo­cra­tie? Paus Fran­cis­cus spreekt in de En­cy­cliek zijn zorg uit over het ver­dwij­nen van wat hij noemt het “his­to­risch geweten” (12-14) en van een gemeen­schap­pe­lijk doel, ge­za­men­lijke waar­den en doelen die binnen een maat­schap­pij wor­den nagestreefd en van waaruit men leeft (nn. 15-17). Dit maakt de samen­le­ving kwets­baar voor manipulatie en zuiver egocentrisch, indi­vi­dua­lis­tisch en ma­te­ria­lis­tisch redeneren.

Wegwerp-cultuur

Daar komt bij dat mensen in steeds meer situaties als wegwerpproduct wor­den gezien: de waar­de­ring voor oudere mensen is bij­voor­beeld afgeno­men, zij wor­den in veel gevallen eer­der als een finan­ciële last gezien door de zorg die zij behoeven waar geen produc­ti­vi­teit tegen­over staat. Dan kan de uitweg van eutha­na­sie als oneigen­lijke druk wor­den ervaren.

Nieuwe vormen van armoede

De maat­schap­pij is in de afgelopen tien­tal­len jaren veel welvaren­der gewor­den maar er zijn nieuwe armen en nieuwe vormen van armoede ontstaan en er is onge­lijk­heid op ander terrein: wie tellen er mee en wie tellen er niet mee? (nn. 18-21). De opkomst en facilite­ring van eutha­na­sie is tegen deze ach­ter­grond extra pijn­lijk.

Nieuwe slavernij

Daar­naast benoemt de paus dat zoveel mensen niet dezelfde mensen­rechten hebben als anderen en in hun waar­dig­heid niet wor­den ge­res­pec­teerd. Slavernij is in bijna alle lan­den dan wel afgeschaft maar er zijn veel lan­den waarin mensen in situaties leven die in feite niet veel anders zijn dan vormen van slavernij, zoals bij­voor­beeld door kin­derarbeid (nn. 22-24) of andere menson­waar­dige vormen van arbeid, waarvoor mi­gran­ten extra kwets­baar zijn.

Enzo­voorts...

Ook ver­wijst de paus naar de vele rampen die er we­reld­wijd zijn, pandemieën en rampen en de situatie voor mi­gran­ten en vluch­te­lingen aan de grenzen van de rijkere lan­den. Het zijn allemaal situaties die de broe­der­schap van mensen in de weg staan.

Is dat com­mu­ni­ca­tie?

Daarbij wordt vaak gedaan alsof we com­mu­ni­ce­ren, omdat we langs digitale weg zo met elkaar verbon­den zijn, maar in feite zijn vele vormen van deze zoge­naamde “com­mu­ni­ca­tie” juist agressief en vervreem­den ze mensen van elkaar of stellen hen tegen­over elkaar. Echte com­mu­ni­ca­tie zou het samen zoeken naar de waar­heid moeten inhou­den, in een con­struc­tieve dialoog (nn. 42-53).

MOedeloos?

Al deze blok­kades die mensen van elkaar vervreem­den en een opbouw van ge­meen­schap en broe­der­schap in de weg staan, wor­den door paus Fran­cis­cus aangeduid en be­spro­ken.
Je zou er bijna moedeloos van wor­den, maar dat is bij de paus toch niet het geval. Hij ziet tekenen van hoop omdat God “zaadjes van goed­heid” blijft strooien in de harten van mensen. Zo - aldus de paus - hebben allerlei mensen in de zorg of in vuilnisophaal­diensten, transport­me­de­werkers, mede­wer­kers in super­markten en vele anderen tij­dens de Corona-pandemie ervoor gezorgd dat het leven toch zo goed moge­lijk door kon gaan. Het zijn niet zel­den de mensen die weinig in het brand­punt van de belang­stel­ling staan, maar die gewoon hun werk doen, hun inzet geven, om wie het sa­men­le­ven van mensen draait.

4. Omzien naar elkaar

Barm­har­tige Samari­taan

Hét beeld van omzien naar elkaar wordt ons in het evan­ge­lie door de parabel van de barm­har­tige Samari­taan gegeven. Die parabel laat ons zien dat een mens in nood en pijn een moreel beroep op je doet en dat je dan concreet moet helpen.

In Oude Testa­ment

In het begin van het Oude Testa­ment zien we dat de liefde tot de naaste zich richtte op volks­ge­no­ten, op mensen van de eigen ge­meen­schap of groep. Gelei­de­lijk zien we dat de idee van naasten­liefde ook andere mensen in het vizier krijgt. Zo zien we in het boek Tobit (4, 15) al het principe dat we allemaal kennen: wat gij niet wilt dat U geschiedt, doet dat ook een ander niet. In de wijs­heidsliteratuur van het Oude Testa­ment komt naar voren dat Gods liefde uitgaat naar al wat leeft. Dan komt tege­lijk het verlangen tot uiting om de liefde van God na te volgen en je liefde uit te laten gaan naar iedere mens en heel de schep­ping.

Nieuwe Testa­ment

Dit komt terug in het Nieuwe Testa­ment: Wees barm­har­tig zoals je Vader in de hemel barm­har­tig is, luidt het woord van Jezus in Lc. 6, 36. En: behandel de mensen zoals jij wilt dat ze jou behan­de­len (Mt. 7, 12). Maar ook in de oudste teksten van het Oude Testa­ment vin­den we al de aan­wij­zing om je liefde groter, bre­der te maken. Zo moeten de Joden niet vergeten dat ze zelf slaaf zijn geweest in Egypte en dus goed zijn voor vreem­de­lingen.[2]
“De parabel van de barm­har­tige Samari­taan vraagt ons niet te beslissen wie dichtbij genoeg staat om onze naaste te zijn, maar eer­der dat we zelf naasten wor­den” (n. 80). En Jezus vraagt in feite om Hem te herkennen in een mens in nood. Wat je aan de minsten hebt gedaan, heb je aan Mij gedaan, zegt Hij (Mt. 25). Hoe zou je dan als christen bekrompen vormen van na­tio­na­lis­me, xenofobie, minach­ting en mishan­de­ling van mensen die anders zijn kunnen goed­keu­ren?

En migratie?

Wat betekent dit voor het vraag­stuk van migratie in onze tijd? Het ideaal zou zijn dat er geen migratie nodig is, omdat we de voor­waar­den weten te scheppen die voor een waar­dig leven en een in­te­grale men­se­lijke ont­wik­ke­ling nodig zijn, maar zolang dat niet zo is, zijn we verplicht eraan mee te werken dat mensen in waar­dig­heid kunnen leven en zich kunnen ontplooien, zegt de paus. Onze hou­ding ten opzichte van mi­gran­ten zou daarom moeten zijn, zo stelt de paus: “ verwel­ko­men, be­scher­men, bevor­de­ren en integreren” (n. 129). Betekenen deze woor­den van de paus dat er geen beper­king mag zijn van het recht om zich als migrant in een ander land te ves­tigen? Zeker niet, er zijn grenzen aan wat goed en moge­lijk is maar die grenzen aan immigratie zou­den wel moeten wor­den bedacht vanuit het besef dat we medeverant­woor­de­lijk zijn voor de ont­wik­ke­ling en het mens­waar­dig leven van mensen elders, want we zijn allen broe­ders en zusters.

Geloven achter de voordeur?

Op 4 februari 2019 onderteken­den paus Fran­cis­cus en groot-imam Al-Tayyeb in Abu Dhabi een ge­za­men­lijke ver­kla­ring over vrede en gods­dienst­vrij­heid. Som­mi­ge liberale politici menen daar­en­te­gen dat gods­diensten achter de voordeur moeten blijven, omdat ze de oor­zaak zijn van haat en geweld. Zij zijn mis­schien vergeten dat de grootste en meest bloe­dige oorlogen van de vorige eeuw juist voort­ko­men uit regimes zon­der God of gelovig fun­dament: Stalin, Pol Pot, Hitler, Mao. Oprechte en nederige aanbid­ding van God, zo schrijft paus Fran­cis­cus, leidt daar­en­te­gen niet tot dis­cri­mi­na­tie, haat en geweld, maar tot respect voor de hei­lig­heid van het leven, tot respect voor de waar­dig­heid en vrij­heid van anderen en tot de liefde­volle inzet voor het wel­zijn van allen (n. 283).

Dat is waar we ons voor in willen zetten: fra­telli tutti, mogen we allen broe­ders en zusters zijn, opdat er vrede zal zijn.

 

Haar­lem, 30 no­vem­ber 2024

+Johannes Hendriks

 


[1] Een En­cy­cliek (van het Latijn Litterae Encyclicae) is het meest gezag­vol rond­schrij­ven van de paus van leerstellige aard.

[2] Vgl.: “U mag een vreem­de­ling niet slecht behan­de­len en hem het leven niet moei­lijk maken, want u hebt zelf als vreem­de­ling in Egypte gewoond” (Ex 22,20). “Wanneer er vreem­de­lingen in uw land wonen, mag u die niet slecht behan­de­len. Vreem­de­lingen die bij u wonen, hebben dezelfde rechten als een geboren Israëliet. U moet hen beminnen als uzelf, want u bent zelf vreem­de­ling geweest in Egypte” (Lv 19,33-34)).

post deze webpagina op: Facebook X / Twitter

Fotoserie

Klik op een foto voor een uitvergroting.
Terug