Arsacal
button
button
button
button


Een uitweg voor gescheidenen?

Bijdrage aan het debat in het kader van de Synode

Artikel Canoniekrecht - gepubliceerd: maandag, 9 maart 2015 - 2497 woorden
God schiep hen als man en vrouw....
God schiep hen als man en vrouw....

On­der­werp van de Synode over Huwe­lijk en Gezin is aller­eerst de roe­ping en zen­ding van het gezin, maar in de marge van dit thema is veel ge­spro­ken over de barm­har­tig­heid waar­mee mensen in levens­si­tua­ties die ker­ke­lijk niet geor­dend zijn, tegemoet getre­den moeten wor­den en over moge­lijke 'oplos­singen' voor hun situatie, waardoor zij kunnen biechten en com­mu­ni­ce­ren. In ver­band met de Synode over Huwe­lijk en Gezin komen dan ook veel thema's opnieuw naar voren, die in het verle­den reeds on­der­werp waren van debat en studie.

Eén van deze on­der­wer­pen betreft de vraag of een huwe­lijk tussen twee gedoopten altijd een sacra­ment moet zijn en de vraag of er niet een minimum aan geloof aanwe­zig moet zijn om het huwe­lijk als sacra­ment te ont­van­gen. Dit thema is actueel van­wege het feit dat een niet-sacra­menteel huwe­lijk niet absoluut onontbind­baar is. Als dus een huwe­lijk van een gedoopte in bepaalde gevallen moge­lijk geen sacra­ment zou zijn, zou dat huwe­lijk kunnen wor­den ontbon­den 'ten gunste van het geloof'. Voor som­mi­gen lijkt dit een uitweg te zijn in de dis­cus­sie over het toelaten van her­trouwde ge­schei­denen tot de heilige communie en het zou de moge­lijk­heid bie­den mensen die aan het sacra­men­tele huwe­lijk nog niet toe zijn, een niet-sacra­menteel huwe­lijk te laten sluiten. Maar kan dat eigen­lijk wel? En waarom heeft de kerk dit dan niet al toe­ge­staan?

Om enige ach­ter­grond te bie­den bij de nu opnieuw ontstane dis­cus­sies, geef ik hier­on­der een gedeelte weer uit mijn com­men­taar op het Huwe­lijks­recht, waar­van de Neder­landse uitgave al in 1995 is ver­sche­nen.

De katho­lie­ke Kerk heeft overigens het bur­ger­lijk huwe­lijk in het verle­den altijd als een echt huwe­lijk gezien, al stelt zij de eis dat katho­lie­ken een huwe­lijk voor de gel­dig­heid in de ker­ke­lijke vorm moeten sluiten. Een terechte vraag is hoe lang de Kerk daar nog mee door moet gaan nu het bur­ger­lijk huwe­lijk zo sterk van inhoud is veran­derd: in feite gaat het intussen bij een bur­ger­lijk huwe­lijk over een heel andere wer­ke­lijk­heid dan bij een katho­liek ker­ke­lijk huwe­lijk het geval is. Moet iemand die voor de bur­ger­lijke stand getrouwd is, in principe ook voor de kerk gebon­den zijn?

Hier­on­der dus de tekst van een gedelte uit ‘Huwe­lijks­recht’:

DE SACRAMENTALITEIT VAN HET HUWELIJK

Canon 1055 § 1 stelt:
"Het huwe­lijksverbond...is door Christus de Heer tussen gedoopten verheven tot de waar­dig­heid van sacra­ment".
En § 2 voegt daar aan toe:
"Daarom kan er tussen gedoopten geen gel­dig huwe­lijks­con­tract bestaan zon­der dat dit door dit feit zelf sacra­ment is".

Altijd onontbind­baar en sacra­menteel?

Hier wordt de tekst van canon 1012 van de codex van 1917 herhaald. De ver­an­de­ringen in de eerste para­graaf van het geci­teerde gedeelte, betreffen alleen de zins­bouw, omdat een de­fi­ni­tie van het huwe­lijk is ingevoegd die in het oude wet­boek ontbrak.

Het besluit tot het handhaven van deze teksten werd reeds in het begin van de werk­zaam­he­den van de voor­be­rei­dings­com­mis­sie (die de tekst van het ker­ke­lijk wet­boek moest voor­be­rei­den) geno­men. De sug­ges­tie van een bischoppen­con­fe­ren­tie en een uni­ver­si­teit om de onlosmake­lijke band tussen contract en sacra­ment opnieuw te bezien of die zelfs niet opnieuw te beves­tigen, werd door de com­mis­sie niet over­ge­no­men. De com­mis­sie was unaniem van mening dat het haar taak was te werken binnen de alge­meen aanvaarde theo­lo­gische vooron­der­stel­lingen.

De Inter­na­tio­nale Theo­lo­gische Com­mis­sie en het Huwe­lijksrituale

Toch had deze sug­ges­tie een ach­ter­grond. In 1977 keurde de Inter­na­tio­nale Theologen­com­mis­sie zes­tien stellingen van G. Martelet over het sacra­ment van het huwe­lijk goed in forma generica. Bovendien publi­ceerde zij zelf een do­cu­ment over dit thema. In dit laatste do­cu­ment stelde de com­mis­sie dat enig per­soon­lijk geloof nodig is om een gel­dig sacra­menteel huwe­lijk aan te gaan, een stelling die beves­tigd lijkt te wor­den door de Praenotanda van het huwe­lijksrituale. Wel erkende de com­mis­sie, dat op een huwe­lijk lijkende ver­bin­te­nissen van gedoopten zon­der per­soon­lijk geloof dan ook geen huwe­lijk zijn, al leek zij er enige plaats voor in te ruimen.

De bis­schop­pen­synode van 1980

De bis­schop­pen­synode over huwe­lijk en gezin (1980) vroeg ver­vol­gens om nader te onder­zoeken in hoeverre een per­soon­lijk geloof nood­za­ke­lijk is voor de gel­dig­heid van het sacra­ment van het huwe­lijk. De intentie om te doen wat de Kerk doet, scheen de synode­va­ders niet aanwe­zig te kunnen zijn, tenzij er sprake is van tenminste een minimale intentie om ook met de Kerk te geloven. De synode stelde voor, dat in het ker­ke­lijk wet­boek reke­ning zou wor­den gehou­den met de nood­zaak van geloof om een gel­dig sacra­menteel huwe­lijk aan te gaan en dat zou wor­den onder­zocht of een gel­dig huwe­lijk tussen gedoopten altijd een sacra­ment moest zijn. Dit waren sug­ges­ties met vérstrekkende gevolgen. Wanneer hu­we­lij­ken van gedoopten zon­der voldoende per­soon­lijk geloof van bei­den, niet sacra­menteel zou­den zijn maar wel gel­dig, zou een gelo­vi­ge partner in een moreel aanvaard­ba­re situatie leven, die huwe­lijks­ver­keer niet uitsloot, terwijl toch de moge­lijk­heid van ontbin­ding van de huwe­lijks­band open zou blijven.

De codex-com­mis­sie

Ook in de plenaire zit­ting van 1981 van de com­mis­sie voor de her­zie­ning van de codex kwamen enkele vragen aan de orde over de band tussen contract en sacra­ment. De canon zou iets moeten zeggen over het geloof dat voor de vie­ring van een sacra­menteel huwe­lijk is vereist, zo stel­den enkele bis­schop­pen onder ver­wij­zing naar de synode. Het ant­woord van het se­cre­ta­riaat en de consultoren hierop was, dat de canon de tra­di­tio­nele leer tot uitdruk­king brengt zoals die ver­schil­lende malen door het pau­se­lijk leer­ge­zag is uiteen­ge­zet en die terecht als katho­lie­ke, dat is: theo­lo­gisch zekere, leer wordt gezien. Deze katho­lie­ke leer kan niet door de wet­ge­ving wor­den ge­wij­zigd, tenzij nadat een uit­druk­ke­lijke ver­kla­ring van het autenthiek leer­ge­zag van de Kerk daarover is gegeven. De canon geeft overigens alleen aan, dat contract en sacra­ment bij het huwe­lijk tussen gedoopten niet kunnen wor­den ge­schei­den; de voor­waar­den voor het ont­van­gen van het sacra­ment wor­den daar echter niet aange­ge­ven. In deze reactie werd er bovendien op gewezen dat men een sacra­ment gel­dig en toch onvrucht­baar kan ont­van­gen. In de codex van 1983 zou derhalve de tekst van het wet­boek van 1917 wor­den over­ge­no­men.

Familia­ris Consortio

Omstreeks dezelfde tijd verscheen de apos­to­lische exhor­ta­tie Familia­ris consortio als vrucht van de bo­ven­ge­noem­de synode. Daarin beant­woordt de paus de sug­ges­ties van de synode­va­ders ten aanzien van het huwe­lijk van niet-gelo­vi­ge gedoopten:

"Door het doopsel zijn man en vrouw inder­daad de­fi­ni­tief ingelijfd in het nieuwe en eeuwige verbond, in het verbond van de bruiloft van Christus met de Kerk. En het is wegens deze onverwoest­ba­re inlij­ving dat de intieme ge­meen­schap van leven en huwe­lijks­liefde, die inge­steld is door de Heer, wordt verheven en opgeno­men in de huwe­lijks­liefde van Christus en wordt beves­tigd en verrijkt door haar verlossende kracht." (nr. 13).

"Onder de sacra­menten heeft het sacra­ment van het huwe­lijk de spe­ci­fie­ke eigen­schap dat het sacra­ment is van een reali­teit die reeds in het schep­pings­plan bestaat, dat het­zelfde echte­lijke verbond is dat de Schepper 'in het begin' heeft inge­steld. (...) Men moet echter niet vergeten dat deze verloof­den krachtens hun doopsel reeds wer­ke­lijk ingelijfd zijn in het verbond van de bruiloft van Christus met de Kerk en dat ze door de recht­schapen­heid van hun intentie het plan van God met het huwe­lijk hebben aanvaard en derhalve minstens stil­zwij­gend instemmen met wat de Kerk bedoeld te doen, wanneer zij het huwe­lijk sluit. (...) Het brengt bovendien erns­tige risico's mee nadere criteria te willen vaststellen voor de toela­ting tot de ker­ke­lijke slui­ting van het huwe­lijk, criteria die de mate van geloof van de huwen­den zou­den moeten betreffen. (...) Wanneer daar­en­te­gen de huwe­lijks­kan­di­da­ten, niet­te­gen­staan­de alle pogingen, blijk geven op uit­druk­ke­lijke en formele manier af te wijzen wat de Kerk bedoelt te doen als zij het huwe­lijk van gedoopten viert, dan kan de zieleher­der hen niet toelaten tot de slui­ting. (...)...dat, als de zaken zo staan, het niet de Kerk is maar zij­zelf die de ker­ke­lijke slui­ting verhin­de­ren waarom zij vragen"(nr.68).

Ook de hui­dige canon stelt derhalve dat er geen gel­dig huwe­lijk kan bestaan tussen twee gedoopten dat niet tege­lijker­tijd een sacra­ment is.

Ach­ter­grond van de dis­cus­sie: de vragen

Welke zijn nu de bezwaren tegen deze onscheid­baar­heid van contract en sacra­ment, die na het concilie tot deze vragen en sug­ges­ties hebben geleid?

De pas­to­rale ach­ter­grond van deze dis­cus­sie was meestal de zorg een oplos­sing te vin­den voor de gedoopten die niet gelovig zijn, en voor het groeiend aantal hu­we­lij­ken dat stuk loopt. Als hun ver­bin­te­nis een na­tuur­lijk huwe­lijk zou kunnen zijn, zou de Kerk het huwe­lijk nog kunnen ontbin­den. Deze gedoopten die niet gelovig zijn, zou­den door de onscheid­baar­heid van contract en sacra­ment wor­den verplicht een sacra­ment te ont­van­gen, wat zij niet wensen, of geen gel­dig huwe­lijk kunnen aan­gaan. De vrij­heid van geweten en het recht om te huwen lijken hierdoor te wor­den aangetast. Bovendien is een sacra­ment een geloofs­te­ken. Men vroeg zich af hoe men dit zon­der geloof kon ont­van­gen? En moet de Kerk zich dan laten gebruiken en mensen terwille zijn die alleen om oneigen­lijke redenen in de kerk willen trouwen? De uit­spra­ken die de pausen in de loop der ge­schie­de­nis over de onscheid­baar­heid van contract en sacra­ment had­den gedaan, zou­den tegen hun poli­tieke ach­ter­grond moeten wor­den gezien.

In Frank­rijk kwam het tot experi­menten met niet-sacra­men­tele huwe­lijks­vie­ringen voor gedoopten die niet prakti­zeer­den, maar hun ver­bin­te­nis wel met een reli­gi­eus gebaar wil­den beginnen. Op 2 juni 1978 ontkende de H. Stoel hier­voor toestem­ming te hebben gegeven.

Met het ver­schij­nen van het wet­boek van canoniek recht in 1983 werd enigszins aan deze bezwaren tegemoet geko­men: katho­lie­ken die de katho­lie­ke kerk door een formele akt hebben verlaten, zijn sinds het van kracht wor­den van deze codex niet meer tot een huwe­lijks­slui­ting in de canonieke vorm gehou­den (c. 1117). Zij kunnen derhalve een gel­dig huwe­lijk sluiten zon­der tussen­komst van de kerk. Dit huwe­lijk is echter, wanneer het tussen twee gedoopten wordt aan­ge­gaan, wèl sacra­menteel. De geci­teerde tekst van Familia­ris consortio 68 was even­eens een ant­woord op een aantal van de bezwaren.

Ont­wik­ke­ling van de ker­ke­lijke leer

Tot aan de 18e eeuw bestond er geen dui­de­lijke uit­spraak van het ker­ke­lijk leer­ge­zag over de "onscheid­baar­heid van contract en sacra­ment". Na het concilie van Trente, dat had vast­ge­steld dat het huwe­lijk een sacra­ment is, verde­dig­den ver­schil­lende theologen de theorie van Melchior Cano volgens welke de zegen van de pries­ter de "forma" was van het sacra­ment, terwijl het huwe­lijksverbond ("contract") daarvoor de "ma­te­ri­a proxima" was. Zo brachten zij dus een zekere schei­ding aan tussen contract en sacra­ment. Onder de theologen die met een zekere waar­de­ring over deze theorie spraken, bevond zich ook Bene­dic­tus XIV (+ 1758), die echter in een pau­se­lijk do­cu­ment de een­heid van contract en sacra­ment leerde. In die tijd van de absolutis­tische vorsten begon men bovendien te verde­digen dat het huwe­lijk als contract onder de compe­tentie van de Staat viel en alleen het sacra­men­tele karakter als iets bij­koms­tigs tot de bevoegd­heid van de ker­ke­lijke over­heid behoorde. De Kerk kon, na de juri­dische rege­ling van het huwe­lijk door de Staat, alleen toe­ge­voegde bepa­lin­gen geven die het bovenna­tuur­lijk karakter van het huwe­lijk betroffen, aldus deze "regalisten" (exponenten van het gallicanisme en josephinisme). Zo had de paus geen recht om huwe­lijksbeletselen vast te stellen. Radicale regalisten zoals de later Angli­caan gewor­den aarts­bis­schop M. A. De Dominis (1560-1624), ontken­den zelfs de sacra­mentali­teit van het huwe­lijk in navol­ging van het pro­tes­tantisme. Eerst vanaf het einde van de acht­tien­de eeuw wordt het huwe­lijk door positivis­tische en rationalis­tische stro­mingen als een louter profane aan­gele­gen­heid gezien. Dan wordt ook het blijvend karakter van het huwe­lijk en de nood­zaak van monogamie in twijfel getrokken. In de Synode van Pistoia (1786) kwamen de genoemde regalis­tische - naast febroniaanse - ten­densen scherp tot uiting.

In deze situatie rea­geer­den de pausen en beves­tig­den de compe­tentie van de Kerk in huwe­lijks­zaken "omdat het huwe­lijks­con­tract wer­ke­lijk en in eigen­lijke zin een van de zeven sacra­menten van de evan­ge­lische wet is". Het accent ligt hier dus op de compe­tentie van de Kerk in huwe­lijks­zaken. Paus Pius IX (1846-1878) sprak zich ver­schil­lende malen over deze kwestie uit. In 1852 verklaarde hij, "dat er tussen gelo­vi­gen geen huwe­lijk kon bestaan zon­der dat het tege­lijker­tijd een sacra­ment is; en dat daarom onder chris­te­nen iedere andere ver­bin­te­nis van man en vrouw buiten het sacra­ment, ook als die krachtens de bur­ger­lijke wet is aan­ge­gaan, niets anders is dan een schan­de­lijk en ver­derfe­lijk concubinaat". In de Syllabus errorum ver­oor­deelde hij de stellingen dat contract en sacra­ment kon­den wor­den ge­schei­den en dat het sacra­men­tele karakter van het huwe­lijk alleen in de zegen van de pries­ter gelegen was. Paus Leo XIII (1878-1903) had bij het eerste Vati­caans concilie al als wens geuit dat de concilie­va­ders tegen­over het invoeren van het civiele huwe­lijk op vele plaatsen, de leer zou­den vaststellen dat een gel­dig huwe­lijk tussen twee gelo­vi­gen altijd een sacra­ment is en dat sacra­ment en contract niet zou­den kunnen wor­den ge­schei­den. Op 10 februari 1880 publi­ceerde hij de en­cy­cliek Arcanum divinae sapientiae waarin hij verklaart dat in het chris­te­lijk huwe­lijk contract en sacra­ment niet van elkaar kunnen wor­den ge­schei­den en dat er dus geen wer­ke­lijk en wet­tig contract kan bestaan, zon­der dat het door dit feit zelf een sacra­ment is ("... quin sit eo ipso sacra­mentum"), want Christus de Heer heeft het huwe­lijk verheven tot de waar­dig­heid van sacra­ment. Ook in andere brieven en toe­spra­ken kwam de paus tot dezelfde stel­ling­name. Canon 1012 van de codex van 1917 heeft deze leer over­ge­no­men, die daarna door het Leer­ge­zag ver­schil­lende malen is herhaald.

Redenen voor de bevesti­ging dat huwe­lijk van gedoopten altijd sacra­ment is

Het is dus juist dat de onscheid­baar­heid van contract en sacra­ment is beves­tigd in reactie op stro­mingen die een schei­ding wilde aan­bren­gen om het gezag van de bur­ger­lijke over­he­den in deze materie te ver­ster­ken. Vanaf paus Pius IX krijgt het dui­de­lijk een bre­der dimensie. Het gaat niet meer alleen om het veroor­de­len van bepaalde regalis­tische theoriëen, de paus noemt bij­voor­beeld ook uit­druk­ke­lijk het stand­punt van de theoloog Melchior Cano.

De redenen waarom het hui­dige Wetboek van canoniek recht beves­tigt dat een gel­dig huwe­lijk tussen gedoopten altijd een sacra­ment is, zijn vooral gelegen in de eigen aard van het huwe­lijks­sa­cra­ment: het is het na­tuur­lijk huwe­lijk dat door Christus is gemaakt tot een sacra­menteel teken, dat het verbond van liefde en trouw uitdrukt van Christus met Zijn Kerk. De moge­lijk­heid dat het huwe­lijk een sacra­menteel teken is, wordt gegeven met het Doopsel. Die bovenna­tuur­lijke dimensie van werk­zaam teken te zijn van een heilswer­ke­lijk­heid, is een objec­tief gegeven: omdat man en vrouw door het doopsel een "nieuwe schep­ping" gewor­den zijn, is hun huwe­lijk een sacra­men­tele reali­teit. Ook als de genade van dit sacra­ment niet vrucht­baar kan wor­den, blijft het huwe­lijk sacra­menteel wanneer man en vrouw huwen binnen de nieuwe schep­pings­orde. Voor twee gedoopten blijft de roe­ping om hun huwe­lijk chris­te­lijk gestalte te geven dus altijd bestaan krachtens het sacra­men­tele karakter van hun verbond. Voor de gel­dig­heid van het huwe­lijk is voldoende dat de gedoopte huwen­den de impliciete intentie hebben om een waarach­tig huwe­lijk aan te gaan. Dit huwe­lijk is sacra­menteel van karakter door het doopsel dat zij hebben ont­van­gen. De Kerk beves­tigt de onscheid­baar­heid van contract en sacra­ment dus niet uit opportuni­teitsgron­den maar op leerstellige basis. Ook bij andere sacra­menten, zoals het doopsel en vormsel, is altijd de intentie bij de be­die­naar nodig "om te doen wat de Kerk doet", maar niet altijd een per­soon­lijk geloof.

Terug