Een katholieke kerk onttrekken aan de eredienst
Eerder dan in sommige andere landen waar het onderhoud van de kerken met publiek geld wordt gefinancierd, komen kerken in Nederland voor de noodzaak te staan hun gebouwen te onttrekken aan de eredienst en ze te vervreemden. Het zal in de meeste gevallen voor de eigenaar niet mogelijk zijn het gebouw af te breken, omdat de burgerlijke overheid de vergunning daartoe niet verleent. Dit stelt parochies en gemeenten nogal eens voor bijzondere moeilijkheden: het is niet gemakkelijk een goede herbestemming voor kerkgebouwen te vinden.
Daarnaast kent ieder kerkgenootschap natuurlijk zijn eigen wegen om tot besluitvorming te komen. De katholieke kerk kent haar eigen recht − het canoniek recht −, neergelegd in de Codex Iuris Canonici (Wetboek van canoniek recht) en andere juridische documenten.[1] Dit rechtssysteem kent welomschreven redenen waarom een kerk gesloten kan of moet worden en een welbepaalde procedure met beroepsmogelijkheden voor betrokkenen. Deze mogelijkheden en de procedure komen steeds vaker in het nieuws omdat alle Nederlandse bisdommen bezig zijn met het onttrekken van kerken aan de eredienst. Dit artikel houdt zich bezig met de vraag hoe deze procedure naar canoniek recht verloopt en welke mogelijkheden tot kerkelijk beroep er zijn.
Het onttrekken van een kerk aan de eredienst vraagt om een zorgvuldige procedure. Een kerk is voor de gelovigen meer dan een gebouw van stenen. Mensen zijn daar gedoopt, getrouwd, hebben er de uitvaart van een dierbare meegemaakt en hun geloofsleven is mede gekleurd door de specifieke devotionele aspecten van dit gebouw. Het sluiten van een dergelijk gebouw voor de eredienst vraagt daarom om een goede afweging.
Daar komt bij dat de gelovigen geneigd zullen zijn om in beroep te gaan tegen de sluiting van een voor hen dierbaar kerkgebouw. De kerkelijke overheid − de diocesane bisschop − die tot sluiting wil overgaan, moet derhalve nauwgezet de correcte procedure volgen en over een canonieke onderbouwing van het besluit beschikken, wil haar besluit niet vatbaar zijn voor een gegrondverklaring van een beroep tegen haar decreet. In het decreet waarin de kerkelijke overheid tot onttrekking aan de eredienst besluit, zal zij verantwoording afleggen over de wijze waarop zij tot het besluit is gekomen en de beroepsmogelijkheid aangeven.
Redenen om een kerk aan de eredienst te onttrekken
Het onttrekken van een kerk aan de eredienst is de in Nederland gangbare uitdrukking voor het ‘terugbrengen’ van een kerkgebouw ‘tot een profaan en niet onwaardig gebruik’, waarover in canon 1222 van het Wetboek van canoniek recht. Het kerkgebouw is in veel gevallen eigendom van de parochie, die een kerkelijke rechtspersoon is die onder de diocesane bisschop staat. De canoniekrechtelijke handeling van onttrekking aan de eredienst heeft geen directe gevolgen voor het eigendom van het gebouw en is in feite een beslissing van de diocesane bisschop dat het kerkgebouw niet langer voor de katholieke eredienst zal worden gebruikt, maar een andere bestemming kan en zal krijgen of afgebroken kan worden. De beslissing houdt dus in veel gevallen in dat de parochie het kerkgebouw kan vervreemden; de bisschop zal het decreet gewoonlijk pas uitvaardigen wanneer vaststaat wat er met het kerkgebouw zal gebeuren.
Een kerk die niet behouden kan blijven
Canon 1222 §1 heeft de omstandigheid op het oog dat een kerk als kerkgebouw niet behouden kan worden: ‘Als een kerk op geen enkele wijze nog voor de goddelijke eredienst gebruikt kan worden en de mogelijkheid niet bestaat om ze te herstellen, kan zij door de diocesane Bisschop teruggebracht worden tot een profaan en niet onwaardig gebruik.’ In deze paragraaf worden de volgende redenen gegeven waarom de diocesane bisschop kan besluiten de kerk aan de eredienst te onttrekken: zij kan niet meer voor de eredienst worden gebruikt en het is niet mogelijk haar te herstellen. Deze redenen moeten beide vervuld zijn. Gezien de wettekst wordt als de reden waarom de kerk niet meer voor de eredienst gebruikt kan worden, de slechte staat van het gebouw gezien en niet bijvoorbeeld het ontbreken van gelovigen. De situatie moet bovendien zo ernstig zijn dat de kerk ‘op geen enkele manier’ meer voor de eredienst gebruikt kan worden. Dit geval doet zich voor wanneer de bouwkundige staat van de kerk zo slecht is dat het betreden van het gebouw gevaar oplevert voor de veiligheid van de gelovigen. Een dergelijke situatie kan worden vastgesteld door gemeentelijke instanties of door de bisschoppelijke bouwinspectie. In beide gevallen is het van belang dat deze situatie wordt vastgelegd in een document, opgesteld door ter zake deskundige personen of door burgerlijke instanties die een gebruiksvergunning kunnen intrekken. Dit document of een afschrift ervan behoort zich te bevinden in het dossier van de bisschop die het decreet voorbereidt waarmee de kerk aan de eredienst wordt onttrokken. De diocesane bisschop dient een dergelijke beslissing in het decreet te beargumenteren ‘met tenminste summiere vermelding van de beweegredenen’ (canon [c.] 51). Deze beweegredenen moeten in ieder geval duidelijk maken dat de redenen voor onttrekking (terugbrenging tot profaan gebruik) zoals in canon 1221 §1 vermeld, vervuld zijn. In dit geval is het niet noodzakelijk dat de diocesane bisschop de priesterraad hoort.
Andere gevallen waarin kerksluiting raadzaam is
Daarnaast zijn er andere gevallen waarin het raadzaam wordt geacht een kerk aan de eredienst te onttrekken. Canon 1222 §2 bepaalt daarover: ‘Waar andere ernstige redenen het raadzaam maken dat een kerk niet langer voor de goddelijke eredienst gebruikt wordt, kan de diocesane bisschop, na de priesterraad gehoord te hebben, deze terugbrengen tot een profaan en niet onwaardig gebruik, met toestemming van hen die wettige rechten op de kerk laten gelden, en mits het zielenheil er geen schade door lijdt.’
Wijziging van de parochie-indeling en kerksluiting
Om een iusta causa (goede reden) kan de diocesane bisschop de parochie-indeling wijzigen door grenzen te wijzigen of parochies op te heffen of samen te voegen, na de priesterraad gehoord te hebben.[2] Zo’n goede reden hoeft geen zeer uitzonderlijke reden te zijn, maar kan beargumenteerd worden vanuit een veranderd aantal (praktiserende) gelovigen of priesters of teruggelopen inkomsten of nog andere redenen.[3] De parochie-indeling moet zo goed mogelijk de zielzorg behartigen.
Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat het gewoonlijk niet mogelijk zal zijn een territoriale parochie op te heffen, omdat er een gemeenschap van gelovigen in het gebied aanwezig blijft en het gehele diocees in parochies moet worden verdeeld (c. 374 §1), zodat het in feite zal moeten gaan om een fusie met een andere parochie als de bisschop oordeelt dat de parochie niet als zelfstandige zielzorgeenheid zal blijven bestaan (vgl. c. 120-123). Dit onderscheid is belangrijk, niet in de laatste plaats omdat de tijdelijke goederen en alle (geestelijke en materiële) verplichtingen van de parochie overgaan naar de parochie die uit de fusie ontstaat. Zolang de parochie zelfstandig bestaat, kan zij binnen de gewone kaders van het canoniek recht (met inachtneming van − onder meer − de vereisten van machtigingen en de eigen doelstelling van het kerkelijk goed) beschikken over haar eigen vermogen. Bij een personele parochie ligt dit iets anders: een personele parochie wordt opgericht voor gelovigen die een gemeenschappelijk kenmerk hebben, bijvoorbeeld studenten, migrantengemeenschappen, gelovigen die de buitengewone vorm van de Romeinse ritus zijn toegedaan, enzovoort. Opheffing van een dergelijke parochie kan worden overwogen wanneer de doelgroep niet meer aanwezig is of voldoende geïntegreerd is in de territoriale parochies, of als op een andere wijze in de pastorale zorg voor de betreffende groep kan worden voorzien.[4] De bisschop kan dus gemakkelijker komen tot het besluit een personele parochie op te heffen dan een territoriale zielzorgeenheid.
Het onttrekken van een kerk aan de eredienst (‘het terugbrengen van een kerk tot een profaan en niet onwaardig gebruik’) vraagt echter meer dan een iusta causa: canon 1222 §2 stelt als voorwaarde dat er ‘ernstige redenen’ (graves causae) moeten zijn die dit raadzaam maken.
Het sluiten van een kerk − onttrekking aan de eredienst − is dus niet gelijk te stellen aan het opheffen of samenvoegen van parochies.
Noodzaak van een parochiekerk
Uit het kerkelijk wetboek blijkt indirect dat een parochie over een parochiekerk dient te beschikken. Zo bepaalt het wetboek dat de pastoor woonachtig dient te zijn in een pastorie nabij de kerk, tenzij de plaatselijke ordinaris om een goede reden toestaat dat hij elders verblijft, vooral in een gemeenschappelijk huis voor meerdere priesters (c. 533 §1). Ook legt de Codex vast dat de allerheiligste eucharistie het centrum moet zijn van het parochiële leven, dat de pastoor moet zorgen dat de gelovigen veelvuldig tot de eucharistie en het boetesacrament kunnen naderen (c. 528 §2) en dat bepaalde liturgische functies in het bijzonder aan de pastoor zijn toevertrouwd, waaronder het leiden van processie buiten de kerk en zegeningen buiten de kerk (c. 530). Daarmee wordt duidelijk dat de parochiegemeenschap over een kerk moet kunnen beschikken, temeer omdat het wetboek ook bepaalt dat de eucharistieviering (c. 932 §1), het doopsel (c. 857 §1) en het huwelijk van katholieken (c. 1118 §1) in een kerk moeten plaatsvinden, en de kerk tevens de eigen plaats is voor het vormsel (c. 881) en de biecht (c. 964 §1). In canon 1217 §2 wordt voorts bepaald dat kerken, vooral kathedralen en parochiekerken, dienen te worden gewijd met een plechtige ritus, dat het doopsel als regel dient plaats te vinden in de eigen parochiekerk (c. 857 §2), dat het huwelijk van een katholiek met een gedoopte eveneens in de parochiekerk moet worden gevierd (c. 1118 § 1) en dat de uitvaart in de kerk van de eigen parochie moet plaatsvinden (c. 1177 §1). Het kerkelijk wetboek vermeldt de parochiekerk dus met een zekere regelmaat. Uit al deze gegevens kan worden geconcludeerd dat een parochie over een (parochie)kerk moet beschikken. Wanneer parochies worden samengevoegd, zal de diocesane bisschop dus een parochiekerk aanwijzen voor de nieuwe parochie. Kan de parochie over meer dan één parochiekerk beschikken? Dit wordt nergens uitgesloten, maar het lijkt op zich gepast dat de parochiegemeenschap op zondagen en feestdagen voor de meer plechtige heilige eucharistie die door de pastoor voor de aan hem toevertrouwde parochiegemeenschap (pro populo) wordt opgedragen, samenkomt in één parochiekerk. Wanneer bisdommen worden samengevoegd, is het gebruik dat slechts een van de kathedralen tot kathedraal van het nieuwe bisdom wordt, terwijl de andere bisschopskerken co-kathedraal worden.
Het besluit tot onttrekking aan de eredienst
De diocesane instantie die een besluit van de bisschop tot onttrekking van een kerk aan de eredienst (in de officiële bewoordingen dus: ‘terugbrengen tot een profaan en niet onwaardig gebruik’, c. 1222 §2) voorbereidt, zal erop toe moeten zien dat de in de canon genoemde voorwaarden vervuld zijn, en in het decreet van onttrekking zal uitdrukkelijk aan de vervulling van die voorwaarden gerefereerd moeten worden. De wettekst roept daarmee een aantal vragen op waarop nader moet worden ingegaan. Wanneer is er sprake van ‘ernstige redenen’ die het raadzaam maken de kerk niet langer voor de eredienst te gebruiken? Aan welke voorwaarden moet het horen van de priesterraad voldoen? Wat is te verstaan onder een ‘profaan en niet onwaardig gebruik’ en welke invloed heeft deze voorwaarde op de onttrekkingsprocedure? Op wie zou de canon kunnen doelen als die het heeft over wie ‘wettige rechten op de kerk laten gelden’? En in welke omstandigheden moet geacht worden dat het zielenheil schade lijdt?
Ernstige redenen
Wanneer is er sprake van ‘ernstige redenen’ die het raadzaam maken een kerk niet langer voor de eredienst te gebruiken? Meer dan voor andere kerkelijke gebouwen geldt dat een inspanning moet worden verricht om ze te onderhouden en voor de oorspronkelijke doelstelling te blijven gebruiken.[5] De ernstige redenen waarover de canon spreekt, worden echter niet nader omschreven. De Apostolische Signatuur heeft getracht dit vereiste iets nader te omschrijven en concludeert dat de redenen die vereist worden ernstig (graves) moeten zijn, maar niet zeer ernstig (gravissimae). Onbeduidende redenen kunnen derhalve niet voldoen, evenmin als redenen die als zodanig niet als ernstig beschouwd kunnen worden. Anderzijds kan een reden op zich onbetekenend lijken, maar toch als ernstig beschouwd worden in het licht van de omstandigheden, plaatsen, financiën of personen.[6] Zo is als ernstige reden aanvaard dat het onderhoud van verschillende kerken voor de na een fusie ontstane nieuwe parochie een ondraaglijke last zou zijn, waarbij in aanmerking werd genomen dat de kerken niet langer nodig waren voor de pastorale zorg voor de gelovigen, terwijl ze de parochie zouden opzadelen met een grote schuld en de middelen voor andere noden van de parochie zouden ontbreken, mede doordat het aantal gelovigen verminderde. Daarbij werd voorts overwogen dat het niet gepast zou zijn de caritas, de zorg voor de armen en dergelijke achterwege te laten om het kerkgebouw te onderhouden. De ernst van de reden waarom de kerken moesten worden verkocht, was daarmee duidelijk aangetoond.[7]
Het horen van de priesterraad
Een voorwaarde voor de geldigheid van zijn beslissing is dat de bisschop de priesterraad hoort wanneer hij om ernstige redenen een kerk wenst terug te brengen tot een profaan en niet onwaardig gebruik. Wanneer de bisschop de priesterraad niet hoort, is het decreet van onttrekking dus ongeldig, maar de bisschop is niet verplicht te handelen overeenkomstig het advies dat hem door de priesterraad is gegeven (vgl. c. 127 §2). Alle leden van de priesterraad moeten daarvoor door de bisschop bijeen worden geroepen, tenzij het particulier recht bepaalt dat een bijeenkomst niet nodig is.[8] Ten minste de meerderheid, dus meer dan de helft, van de leden dient aanwezig te zijn (vgl. c. 119 n. 2) en aan alle aanwezigen dient het advies te worden gevraagd (c. 127 §1) of, als zij niet bijeen worden geroepen − omdat dit niet verplicht was −, moet het advies van alle leden worden gevraagd.[9] De leden van de priesterraad moeten de nodige informatie krijgen op grond waarvan zij hun advies gefundeerd kunnen geven, zij moeten eerlijk hun persoonlijke mening geven en indien de situatie dat vraagt geheimhouding bewaren (c. 127 §3).
Mogelijkheden tot herbestemming
Canon 1222 §2 gebruikt twee uitdrukkingen: ‘niet langer gebruiken voor de goddelijke eredienst’ en terugbrengen van een kerk tot ‘profaan en niet onwaardig gebruik’. Onder verwijzing naar de betreffende canon kan het bisschoppelijk decreet de eerste uitdrukking gebruiken, of spreken van het onttrekken van de kerk aan de (rooms-katholieke) eredienst wanneer de omschrijving ‘terugbrengen tot profaan gebruik’ verwarring kan veroorzaken.[10]
Als mogelijkheid tot herbestemming wordt een gebruik gezien dat niet onwaardig is. Onder onwaardig gebruik moet in ieder geval worden gezien wat tegen geloof of zeden ingaat. Het is in ieder geval niet verboden een kerkgebouw aan andere christelijke kerken of kerkelijke gemeenschappen ter beschikking te stellen.[11] De pauselijke Raad voor de Migranten acht het echter niet opportuun kerken, kapellen, plaatsen van eredienst of catechese ter beschikking te stellen aan aanhangers van niet-christelijke godsdiensten.[12] Het wordt dus niet passend geacht een kerk als moskee te gaan gebruiken.
De reeds geciteerde rondzendbrief van de − in 2012 in de Congregatie voor de sacramenten en de goddelijke eredienst geïntegreerde − Pauselijke Commissie voor de Culturele Goederen suggereert om kerkelijke centra die niet meer gebruikt worden beschikbaar te stellen voor sociale en culturele activiteiten ten gunste van de bevolking die in het verleden aan de bouw van het onroerend goed heeft bijgedragen.[13] In ieder geval worden centra voor dergelijke activiteiten dus door deze voormalige commissie als een waardige herbestemming beschouwd.
Nadere algemeen-kerkelijke bepalingen over wat als een waardige nieuwe bestemming kan worden beschouwd, zijn er eigenlijk nauwelijks. De nieuwe bestemming zal − om niet onwaardig te zijn − niet in strijd mogen zijn met de katholieke moraal of het christelijk geloof. Gevoeligheden ter plaatse kunnen hierbij een rol spelen. De diocesane bisschop zal moeten beoordelen of een bepaald gebruik niet onwaardig is.
Een kerk wordt aan de eredienst onttrokken op het moment dat duidelijk is tot welk ‘profaan en niet onwaardig gebruik’ die zal worden teruggebracht. De nieuwe bestemming − of het ontbreken daarvan − kan een rol spelen in een beroepsprocedure tegen het decreet van de bisschop.
Wie hebben wettige rechten op de kerk?
Canon 1222 §2 geeft voorts aan dat het decreet van onttrekking aan de eredienst slechts kan worden uitgevaardigd ‘met toestemming van hen die wettige rechten op de kerk laten gelden’. Deze rechten kunnen niet worden verondersteld, maar er zal moeten worden aangetoond dat de bevoegde kerkelijke overheid die rechten heeft verleend of aanvaard. Bewezen moet dus worden dat bepaalde personen (rechtspersonen of fysieke personen) op wettige wijze voor zichzelf echte rechten (vera iura) claimen op de te sluiten kerk.[14] De Apostolische Signatuur stelt dat de canon vooral doelt op eigendomsrechten en dergelijke rechten, die grotendeels teruggaan op de stichting of de bouw van de kerk.[15]
Voor een correct verloop van de procedure dient de bisschop zo mogelijk de gelovigen te horen over de voorgenomen kerksluiting, volgens canon 50, omdat zij door dit besluit geschaad kunnen worden .[16]
Mits het zielenheil geen schade lijdt
Een volgende voorwaarde die canon 1222 §2 stelt, luidt: ‘mits het zielenheil er geen enkele schade door lijdt’. Op de betekenis van deze voorwaarde is de Apostolische Signatuur destijds al ingegaan bij de beoordeling van het beroep tegen de sluiting van de Sint Eusebiuskerk te Arnhem. De rechten van de gelovigen op geestelijke bijstand en het vieren van de eredienst en andere rechten en verplichtingen van de gelovigen, zijn niet verbonden met een bepaald kerkgebouw. Als dit zo zou zijn, zo stelt de Signatuur, zouden gelovigen niet meer kunnen verhuizen en zou de kerkelijke overheid nooit meer parochies kunnen opheffen, samenvoegen of splitsen.[17] Dat de gelovigen door de sluiting van een kerkgebouw een grotere afstand moeten afleggen om naar de kerk te gaan of dat er een minder goede (organisatie van de) pastorale zorg mogelijk zal zijn, wordt door deze rechtbank niet gezien als een reden om in beroep te kunnen gaan. Ook de artistieke of historische waarde van het gebouw wordt niet als zo’n grond gezien.[18] In dit verband moet onderscheid worden gemaakt tussen een juridisch beroep op grond van de wettekst en een klacht over een onterechte handelwijze van een kerkelijke overheid.
Het decreet
In het decreet waarin de onttrekking aan de eredienst plaatsvindt, wordt voorts vermeld op welke wijze de diocesane bisschop de inlichtingen en bewijzen heeft verkregen waardoor duidelijk is geworden dat er ernstige redenen zijn om de te kerk te sluiten, welke die redenen zijn en wanneer en hoe de parochianen zijn gehoord, zodat die zich hebben kunnen uitspreken wanneer zij zouden menen dat hun rechten door de sluiting van de kerk geschaad worden (vgl. c. 50). Tevens kan worden vermeld tot welk profaan en niet onwaardig gebruik de kerk wordt teruggebracht en op welke wijze het decreet wordt uitgevoerd en meegedeeld aan degenen die het besluit aangaat (vgl. c. 54). Het besluit wordt gemotiveerd, mondeling en/of schriftelijk meegedeeld aan de parochianen.[19] Het is natuurlijk niet nodig dat de bisschop het decreet zelf aan alle betrokkenen komt meedelen; voldoende is als het bekend wordt gemaakt aan de pastoor of administrator die de parochie wettig vertegenwoordigt en deze het decreet in de zondagsmissen voorleest.[20]
De beroepsprocedure
Het beroep (recursus) tegen het decreet van de diocesane bisschop kan slechts worden ingesteld wanneer eerst binnen tien dagen vanaf de wettige betekening van het decreet een aanvraag is ingediend bij de auteur tot herroeping of verbetering van het decreet (c. 1734 §1-2). Deze termijn is peremptoir, dat wil zeggen dat het recht tot het instellen van beroep ophoudt met het verstrijken van die termijn. Dit betekent dat een beroep dat is ingesteld na het verstrijken van de termijn niet wordt aangenomen. Onwetendheid of onbekendheid met de procedure kan niet als excuus worden aangevoerd voor het overschrijden van die termijn, tenzij men kan aantonen dat er geheel geen sprake van nalatigheid is geweest in het verwerven van de noodzakelijke kennis van de procedure; dat zal niet gemakkelijk zijn, want er zijn allerlei manieren om zich daarvan op de hoogte te stellen.[21]
Bevoegde instantie
Tegen het besluit van de diocesane bisschop kan beroep worden aangetekend bij de Congregatie voor de Clerus. Tegen het besluit van de Congregatie voor de Clerus is beroep mogelijk naar de Apostolische Signatuur (Supremum Tribunal Signaturae Apostolicae). Dit beroep naar de Signatuur kan alleen worden ingesteld wanneer het beroep door de Congregatie voor de Clerus is behandeld en met een beslissing (een administratieve beschikking, uitgevaardigd of goedgekeurd door de Congregatie) is afgesloten.[22] De bevoegdheden van de Hoogste Rechtbank van de Apostolische Signatuur zijn echter beperkter dan die van de Congregatie voor de Clerus, omdat de Signatuur alleen beoordeelt of de aangevochten beslissing de wet heeft geschonden door de inhoud van de beslissing zelf of door de procedure die is gevolgd. Bovendien kan de Signatuur een schadevergoeding toekennen voor schade geleden door onwettige handelingen.[23] Toch lijkt de bevoegdheid wellicht beperkter dan zij in werkelijkheid is: de Signatuur beoordeelt bijvoorbeeld of redenen die worden aangevoerd om het decreet van onttrekking aan de eredienst te motiveren inderdaad ‘ernstig’ zijn, zoals de canon vraagt.[24]
Taak van de bisschop
Het beroep kan door de klager(s) worden ingesteld bij de auteur van het decreet. Dit houdt in dat wie schade heeft geleden door het besluit van de diocesane bisschop, recursus in kan stellen bij deze bisschop, die dit beroep onmiddellijk moet doorleiden naar de Congregatie voor de clerus (vgl. c. 1737). De diocesane bisschop is er daarom tevens verantwoordelijk voor dat alle relevante akten naar de Congregatie worden doorgestuurd, zoals stukken die betrekking hebben op de verschillende stappen in het proces naar het decreet van onttrekking: de gewaarmerkte notulen van de priesterraad, een verslag van het overleg met de parochianen, gegevens over de herbestemming, en natuurlijk het verzoek of de verzoeken om herroeping of verbetering van het decreet door degene(n) die beroep heeft (hebben) ingesteld. Het ingediend hebben van zo’n verzoek is een voorwaarde om in beroep te kunnen gaan en moet derhalve kunnen worden vastgesteld door degene die het beroep behandelt. De stappen die moeten worden gezet om tot onttrekking aan de eredienst te komen, dienen in de akten gedocumenteerd te zijn.
Klager moet belanghebbende zijn
Iedereen kan in beroep gaan bij (de Congregatie en) een kerkelijke rechtbank; het is niet nodig dat iemand gedoopt is, en daardoor binnen het canoniek recht subject van rechten en plichten is, om een procedure te kunnen beginnen (vgl. c. 1476). Om in beroep te kunnen gaan moet iemand echter gelegitimeerd zijn doordat hij een subjectief recht heeft, of een wettig belang dat concreet geschaad zou kunnen zijn.[25] Er moet dus een belang in het spel zijn en dat moet persoonlijk zijn, direct en actueel en ten minste op indirecte wijze door de wet worden beschermd. Tevens moet er een proportionele verhouding zijn tussen de beslissing die door de overheid is genomen en het belang dat is geschaad.[26] De mogelijkheid om in beroep te gaan is er dus alleen als iemand persoonlijk een schade lijdt door de beleidsbeslissing die in verhouding staat tot de redenen waarom die beslissing is genomen. Een groep of comité kan als zodanig alleen in beroep gaan wanneer sprake is van een rechtspersoon; wel kunnen de individuele leden in beroep gaan, mits hun belangen inderdaad schade hebben geleden. De rechter heeft de bevoegdheid af te wegen of dit het geval is.[27] Een beroep dat wordt ingediend door een groep zonder rechtspersoonlijkheid, wordt niet zonder meer geïnterpreteerd als beroep van individuele gelovigen.[28] Als manifest is dat een beroep iedere grond ontbeert, wordt het niet tot behandeling door het college van rechters toegelaten, maar door de prefect beslist in de regelmatige vergadering van stafleden (Congresso).[29] Degenen die in beroep gaan, moeten de redenen waarom zij in beroep gaan kunnen staven (vgl. c. 1526 §1). Indien de klagers bijvoorbeeld aanvoeren dat het zielenheil schade lijdt of dat zij bepaalde wettige rechten kunnen laten gelden, moeten zij tevens het bewijs leveren dat hun bewering kan onderbouwen.
Opschortende werking
Als een beroep tegen een kerksluiting door de Signatuur wordt aanvaard voor behandeling, wordt de uitvoering van de beslissing van de bisschop (gewoonlijk) opgeschort en moeten het kerkgebouw en het interieur intact blijven tot de definitieve uitspraak door het rechtscollege is gedaan.[30] Dit is gewoonlijk ook van toepassing tijdens de beroepsprocedure voor de Congregatie voor de clerus; het lijkt er echter op dat de Congregatie vooral veilig wil stellen dat er geen onomkeerbare beslissingen worden genomen. De beslissingen die de Congregatie in afzonderlijke gevallen heeft genomen, zijn niet systematisch gepubliceerd; zeker is echter dat niet (altijd) vereist wordt dat een kerk hangende de procedure heropend wordt.
Besluit
De gevoeligheid van de materie vraagt in geval van onttrekking aan de eredienst van een kerk om een zorgvuldige procedure. Dit is voor de diocesane bisschop van belang, aangezien ten aanzien van kerksluitingen in nogal wat gevallen door gelovigen beroepsprocedures worden begonnen en het natuurlijk beschamend en tijdrovend is als door een fout in de behandeling of een verkeerde argumentatie heel de procedure hernomen moet worden.
+Jan Hendriks
[1] Codex Iuris Canonici, auctoritate Ioannis Pauli II promulgatus 1983; Latijns-Nederlandse uitgave in opdracht van de Belgische en Nederlandse Bisschoppenconferentie, Brussel, Baarn 19962.
[2] Vgl. Supreme Tribunal of the Apostolic Signatura, Decree of the Congresso, 3 mei 1995, W.L. Daniel (Ed.), Ministerium Iustitiae. Jurisprudence of the Supreme Tribunal of the Apostolic Signatura, met een voorwoord van R.L. Card. Burke (Collection Gratianus, section research tools), Montréal 2011, nr. 267-272, hier nr. 270.
[3] Vgl. idem.
[4] Idem, nr. 270, waar de Signatura de Instructio de pastorali migratorum cura (1969) van de Congregatie voor de Bisschoppen citeert: ‘Paroecia personalis est una tantum ex pluribus comprobatis rationibus et viis (...) in pastorali cura agenda pro coetibus specialibus fidelium.’
[5] Pontificia Commissione per i Beni Culturali, Lettera Circolare ‘Fra le sollecitudini’, 10 apr. 1994, Enchirdion Vaticanum (deel 14), Bologna 1997, nr. 918-947, hier m.n. nr. 925-929.
[6] Signatura, Definitive Sentence of the College, 4 mei 1996, Ministerium Iustitiae, nr. 279, p. 524.
[7] Signatura, Definitive Sentence of the College, 4 mei 1996, Ministerium Iustitiae, nr. 281, p. 526-527: ‘gravitas causae omnino patet’.
[8] In de Toepassingsbesluiten van de Bisschoppenconferentie en de Statuten van de priesterraad van het bisdom Haarlem-Amsterdam is niet voorzien dat een bijeenkomst niet nodig is.
[9] Vgl. Codice di Diritto Canonico Commentato, Milaan 2001, ad can. 127, p. 175.
[10] Vgl. W. Woestman, ‘Canon 1222, Relegating a church to profane use’, in: A. Espelage (Ed.), CLSA advisory opinions 2001-2005 (Canon Law Society of America), Alexandria 2006, p. 329-330.
[11] Vgl. Pauselijke Raad voor de Pastoraal voor Migranten en Mensen op Reis, Instructie ‘Erga migrantes caritas Christi’, 3 mei 2004, AAS 2004, 96, p. 762-822, hier nr. 56; vgl. hierover ook Sekretariat Der deutschen Bischofskonferenz, ‘Umnutzung von Kirchen’, Beurteilungskriterien und Entscheidungshilfen, Artbeitshilfen 2003, nr. 175, m.n. p. 19 (5.1.1.).
[12] Idem, nr. 61.
[13] ‘Fra le sollecitudini’ (cit.), Enchirdion Vaticanum 14, nr. 925.
[14] Signatura, Decree of the Congresso, 3 mei 1995, Ministerium Iustitiae, nr. 271.
[15] Signatura, Definitive Decree of the College, 21 nov. 1987, Ministerium Iustitiae, nr. 228-237, hier nr. 236.
[16] Vgl. Signatura, Definitive Sentence of the College, 4 mei 1996, Ministerium Iustitiae, nr. 274, p. 516.
[17] Idem, nr. 235.
[18] Idem, nr. 236-237.
[19] Vgl. Signatura, Decree of the Congresso, 6 dec. 1993, Ministerium Iustitiae nr. 245.
[20] Vgl. Signatura, Decree of the Congresso, 12 okt. 1995, Ministerium Iustitiae, nr. 252-253 en Decree of the College, 4 mei 1996, nr. 257.
[21] Vgl. Signatura, Decree of the Congresso, 12 okt. 1995, Ministerium Iustitiae, nr. 252-253; idem, Definitive Decree of the College, 4 mei 1996, Ministerium Iustitiae, nr. 262 en 264.
[22] Vgl. bijv. Signatura, Decree of the Congresso, 3 mei 1995, Ministerium Iustitiae, nr. 269.
[23] Paus Johannes Paulus II, Apostolische Constitutie Pastor Bonus de Romana Curia, 28 juni 1988, art. 123 §1: ’Praeterea congnoscit de recursibus (...) quoties contendatur num actus impugnatus legem aliquam in decernendo vel in procedendo violaverit. §2: In his casibus, praeter iudicium de illegitimitate, conoscere etiam potest, si recurrens id postulet, de reparatione damnorum actu illegitimo illatorum’, in: Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium, Vaticanstad 1990, p. 299-370; paus Benedictus XVI, Litterae Apostolicae M.P. datae Antiqua Ordinatione, quibus Supremi Tribunalis Signaturae Apostolicae lex propria promulgatur, 21 juni 2008, art. 34 in: 2008, 100, p. 513-538; vgl. S. Berlingò, ‘La competenza di leggitimità e di merito della Segnatura Apostolica secondo la Lex Propria’, in: P.A. Bonnet & C. Gullo, La Lex Propria del S.T. della Segnatura Apostolica (Studi giuridici LXXXIX),Vaticaanstad 2010, p. 121-138.
[24] Vgl. bijv. Signatura, Decree of the Congresso, 3 mei 1995, Ministerium Iustitiae, nr. 271 en 272c: ‘(...) violationem legis in decernendo ob defectum causae gravis de qua in can. 1222, §2 (...)’.
[25] ‘(...) requiritur insuper ut titularis sit alicuius iuris subiectivi vel interesse legitimi, quod asseritur laesum esse’, in: Apostolische Signatuur, Definitive Decree of the College, 21 nov. 1987, Daniel 2011, nr. 228-237, hier nr. 231.
[26] Idem, nr. 232.
[27] Pauselijke Commissie voor de Authentieke Interpretatie van het Wetboek van Canoniek Recht, ‘Responsum 20 juli 1987’, AAS 1988, 80, p. 1818. Vgl. Signatura, Definitive Decree of the College, 21 nov. 1987, Ministerium Iustitiae, nr. 230; Signatura, Decree of the Congresso, 3 mei 1995, Ministerium Iustitiae, nr. 268 en 269.
[28] Signatura, Definitive Decree of the College, 4 mei 1996, Ministerium Iustitiae, nr. 261: ‘Ad c) Sufficit animadvertere quod subscriptio recursus propositi nomine coetus assumi nequit pro recursu a singulis fidelibus exhibito.’
[29] Paus Benedictus XVI, Litt. Ap. M.P. Antiqua ordinatione, 26 juni 2008, in: P.A. Bonnet & C. Gullo, La Lex Propria del S.T. della Segnatura Apostolica (Studi giuridici LXXXIX), Vaticaanstad 2010, p. 473-490, hier art. 22.
[30] Signatura, Definitive Sentence of the College, 4 mei 1996, Ministerium Iustitiae, nr. 273: ‘(...) ut tum aedes sacra, tum sacra suppellectilis ad eamdem pertinens tuto servarentur usquedum H.S.T. suam dederit sententiam definitivam in causa’; vgl. nr. 275, p. 518.