Sint Liduina en het Allerheiligst Sacrament
Op de feestdag van de heilige van Schiedam
Op 14 juni, feestdag van de heilige Liduina was ik in Schiedam, waar de broederschap van Sint Liduina bijeen was om samen met parochianen en belangstellenden de vespers te bidden en naar een lezing te luisteren over deze heilige.
Omdat ik ruim 25 jaar van deze broederschap van priesters en diakens deel heb uitgemaakt als theologisch adviseur en daarmee heb moeten ophouden in verband met de huidige werkzaamheden, was ik nog een keer daar om de lezing te houden op de feestdag. Bij wijze van afscheid kreeg ik een mooie afbeelding van Liduina cadeau.
Sint Liduina en het Allerheiligst Sacrament
De heilige Liduina werd geboren op 18 maart 1380 tijdens het lijdensverhaal dat op Palmzondag in de kerk gezongen werd. Pieternel, haar moeder, had de kerk in alle haast moeten verlaten omdat de weeën inzetten. Toen Liduina bijna vijftien jaar oud was, kwam zij ten val op het ijs. Dat was het begin van een ziekbed, dat 38 jaar duurde. Het was een afschuwelijk lijden, wat zij moest doormaken. Zo had zij drie gaten in haar lichaam, zo groot als de palm van een hand, waaruit de wormen kropen. Ondanks haar vreselijke kwalen, kon zij de situatie overgegeven en met vreugde doorstaan, door de genade van God waaraan zij besloot mee te werken. Zij stierf op 14 april 1433.
Het leven van Liduina is zeker geen vroom sprookje, geen legende. Mensen waren tijdens haar leven onder de indruk, er zijn geschriften, zoals levensbeschrijvingen, oorkonden en andere documenten uit die tijd die over haar leven berichten. Nog voor het jaar 1440, dus binnen zeven jaar na haar dood, verschenen biografieën in het Middelnederlands en in het Latijn. Onder andere de bekende tijdgenoten Thomas à Kempis, die naar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de auteur is van de Navolging van Christus en een vooraanstaand vertegenwoordiger is van de zogenaamde “Moderne devotie”, en pater Jan Brugman hebben het leven van Liduina beschreven. Ik zal me voornamelijk baseren op Het leven van Liedewij van Jan Gerlachsz, een familielid van Liduina, die lange tijd bij haar in huis heeft gewoond en die deze vita geschreven moet hebben na 1434 en waarschijnlijk voor 1436.
Het Heilig Sacrament in het leven van Liduina
Eén van de bijzondere gegevens uit het leven van Liduina is dat zij na verloop van tijd niet meer in staat was voedsel of drank tot zich te nemen en geheel en al leefde van het geestelijk voedsel, de heilige communie die zij ontving. Dat was het enige dat zij kon verdragen; toen men dat eens wilde uittesten en haar een niet-geconsacreerde hostie gaf, moest zij braken.
De eerste twee jaar van haar ziekte werd Liduina met Pasen naar de kerk gedragen om de communie te ontvangen. Na drie jaar kon zij haar bed niet meer verlaten. Van het vierde tot het negentiende jaar van haar ziekte at zij af en toe een klein beetje, meer kon zij niet verdragen; daarna nog wijn, eerst onverdund, later aangelengd met water en soms wat suiker, kaneel een dadel of een noot. Daarna at zij niets meer, behalve de heilige communie. Negentien jaar voor haar dood kon zij ook niet meer drinken, ook slapen deed zij niet meer.
En bijzonder manier van vereniging met het offer van Christus dat we in de Eucharistie vieren en tegenwoordig stellen, was haar geest van boetedoening en eerherstel: toen zij op straat mensen lelijk te keer hoorde gaan, vroeg zij de Heer om een nieuwe ziekte. Daarop kreeg zij de hele vastentijd een vreselijke pijn in haar been wat zij met liefde verdroeg. Ook droeg zij een boetegordel. In de geest werd zij naar allerlei plaatsen gevoerd, zo had zij vele bedevaarten gedaan en hemel en hel gezien.
Soms zag zij Onze Lieve Heer in haar kamer met engelen en heiligen - als een koning met zijn hofhouding - rond haar bed en voedde Hij haar met goddelijke en hemelse spijzen.
De twee steunpilaren van haar leven waren het overwegen van het lijden en sterven van Jezus Christus en het ontvangen van de heilige communie. De gebeurtenissen van het lijden en sterven van Jezus had zij in zeven episoden verdeeld die zij om beurten dag en nacht overwoog. Voor Liduina waren Heilig Sacrament en Lijden van Christus dus nauw verbonden.
Het zestiende hoofdstuk is het langste in Het leven van Liedewij en dat gaat over Liduina en de heilige Eucharistie.
Hoewel Liduina niet kon eten, kon zij het geestelijk voedsel niet missen, Haar verlangen naar het heilig Sacrament werd steeds groter. Als ze de communie had ontvangen werd zij in de geest gesterkt. In het begin van haar ziekte kreeg zij slechts éénmaal per jaar de heilige communie, op eerste Paasdag; toe n haar geestelijke vertroostingen begonnen, werd dat twee maal, maar rond het overlijden van haar moeder in 1403 kreeg zij zo’n groot verlangen naar de heilige communie dat zij met toestemming van haar leidsman vijf tot zes keer de heilige communie mocht ontvangen. Maar toen er een nieuwe pastoor kwam, vond die dat teveel en was hij zo’n drie tot vier jaar niet bereid te komen. Het was deze pastoor die dus drie tot vier jaar lang niet bereid was geweest de communie te geven, die probeerde haar een ongeconsacreerde hostie te geven!
Een bijzonder moment uit het leven van Liduina is de verschijning van de hostie: “Op maandag 19 december, de dag voor Sint Thomas-avond, werd haar kamer tussen acht en negen uur ‘s avonds hel verlicht. Hoewel zij haar ogen dicht had omwille van haar geestelijke oefeningen, werd zij het toch gewaar. Toen zij haar ogen opsloeg, zag zij aan het voeteneinde van haar bedstede een kruis, waaraan een Kind van vlees en bloed hing met vijf wonden. Terstond vereerde zij Het als Onze Heer Jezus Christus, en ze dankte Hem voor het feit dat Hij zich op deze manier openbaarde. Tijdens deze gebeurtenis zat haar vader voor haar kamer om een oogje in het zeil te houden; hij kwam de kamer binnen om te kijken wie er met haar sprak. Onmiddellijk klom het gekruisigde Kind naar de zoldering, waarop Liedewij gelukzalig uitriep: “Och, Lieve Heer, indien U het waarlijk bent die Zich aan mij openbaart, dan smeek ik U een onloochenbaar teken achter te laten als herinnering”. Het gekruisigde Kind daalde direct neer en veranderde in een hostie, een beetje groter dan die welke leken bij de communie krijgen, en omgeven door schitterende stralen. Hij bleef in de lucht hangen, een klein stukje boven het laken. De hostie had vijf wonden: in de handen, in de voeten en in de rechterzijde. Deze laatste zat vol geronnen bloed en was ongeveer zo groot als een halve erwt. Terwijl zij naar de hostie keek, ging haar hart van onuitsprekelijke vreugde hevig te keer”. Ook haar vader, broer, een nicht en twee andere aanwezigen zagen de hostie met de wonden. Lduina vroeg haar broer naar de pastoor te gaan, die de hostie ook zag en Liduina liet zweren hier niet over te spreken. Liduina vroeg hem deze hostie te mogen ontvangen, maar hij weigerde: hij wilde haar het heilig Sacrament wel geven, maar deze hostie niet, omdat hij niet wist wat het was. Maar Liduina bleef aandringen en tenslotte gaf hij toe. Hij dacht dat de hostie niet geconsacreerd zou zijn, maar Liduina geloofde dat het de Heer was en zij kon deze hostie zonder moeite, zonder over te geven, nuttigen. In de kerk liet de pastoor echter voor Liduina bidden als voor iemand die door de duivel bezeten was en dat zei hij ook toen hij de volgende dag terugkwam met de heilige communie: het was gewoon brood geweest en het kwam van de duivel. Hij vertelde ook rond dat hij de hostie in het vuur of in het water had gegooid. Maar hiermee haalde de pastoor zich de woede van het volk op de hals, dat zijn houding tegenover Liduina niet pikte. Het werd een hele consternatie die pas eindigde nadat Liduina door de bisschop van haar geheimhouding was ontslagen en voor de pastoor opgekomen was.
Daarna mocht Liduina gedurende vele jaren om de veertien dagen de heilige communie ontvangen, al was het niet altijd gemakkelijk die haar te geven, want ze kon het beetje water dat haar gegeven werd om de hostie door te kunnen slikken, bijna niet binnenhouden. Vanaf 1421 leed zij aan derdedaagse koorts en kreeg zij de heilige communie op de twee dagen waarop zij vrij van koorts was.
De communie was een grote geestelijke vertroosting voor haar, zij voelde zich dan beter naar lichaam en ziel en na de communie werd zij geestelijk zo verlicht dat zij haar innerlijke kon schouwen met hulp van het heilig Sacrament .
Het manna waarmee de Joden in de woestijn waren gevoed, is een voorafbeelding van de Eucharistie. Niet voor niets noemen we de heilige communie wel brood uit de hemel. Denk bijvoorbeeld aan het vers dat vaak wordt gebeden voor het gebed na het Tantum ergo bij het Lof: “Brood uit de hemel hebt gij hun gegeven, dat alle zoetheid in zich bevat”. Zo voorzegde Liduina eens aan een uit Keulen afkomstige jonge man, Gerrit, die kluizenaar wilde worden in de woestijn van Egypte, dat hij drie dagen gebrek zou lijden, maar daarna troost en genade, hemels brood, zou ontvangen. Dit kan een soort van eetbare dikke dauw zijn die in sommige streken van Egypte ‘s morgens nog steeds op de grond en over de gewassen ligt. Jaren later kwamen pelgrims uit Egypte in Schiedam terug die Gerrit als een welgedane monnik hadden aangetroffen, die zich in leven hield met dat brood uit de hemel. Liduina wist allerlei bijzonderheden te vertellen over de man en kon eraan toe voegen hoe enorm dik hij geworden was en dat die een zeer heilig man was. Het verhaal is duidelijk ook een beeld van de overvloed van de Eucharistie, de rijkdom van dit geestelijk voedsel dat ons verzadigt. Het is dus een verhaal met een hoog symbolisch gehalte.
De betekenis van de Eucharistie in het leven van Liduina
Het is duidelijk dat de heilige communie in het leven van Liduina een grote betekenis had: de heilige communie stelde Jezus Christus bij haar tegenwoordig, die aanwezigheid van de Heer was voor haar van groot belang, de heilige communie verbond haar met het lijden van Christus en haar kracht en troost. In het leven van Liduina was de Eucharistie dus heel erg belangrijk. Een aantal zaken valt op in haar beleving van de heilige communie.
- Frequentie van communiceren
Op de eerste plaats is valt het belang op dat zij hechtte aan het daadwerkelijk ontvangen van de heilige communie en de regelmaat waarmee zij dit deed. Dat was in de tijd waarin zij leefde zeker niet algemeen. Tot in de tijd van Karel de Grote (742-814) was het voor goede christenen op veel plaatsen nog gebruik geweest om wekelijks ter communie te gaan, maar daarna kwam er een einde aan die praktijk. De H. Beda (672-735) vermeldt bijvoorbeeld dat de Romeinse praktijk was om op zondagen en op het feest van apostelen en martelaren ter communie te gaan en betreurt dat de heilige communie in Engeland maar heel zelden wordt ontvangen.
Maar in de Middeleeuwen ging men nergens vaak ter communie. In het jaar 1215 had het 4e Lateraans concilie bepaalt dat iedere gelovige vanaf de jaren des onderscheids tenminste éénmaal per jaar in de Paastijd de heilige communie moest ontvangen, na te hebben gebiecht of beter nog: in ieder geval werd de jaarlijkse biecht verplicht gesteld, de eigen priester kon nog bepalen dat het beter was om zich nog even van de heilige communie te onthouden. Die bepaling maakt al duidelijk dat het niet zo gewoon was om vaak ter communie te gaan, ook al ging men geregeld naar de heilige Mis. Daaraan lag een grote huiver ten grondslag voor de aanwezigheid van de Heer, die waardig ontvangen moet worden. De apostel Paulus schrijft al dat iemand zijn eigen oordeel eet als hij de Heer onwaardig ontvangt (1 Kor. 11, 27-29). Liduina leefde in een tijd waarin de aandacht veel meer op het schouwen van de Hostie was gericht. Er werden zelfs vaak doeken opgehangen achter het altaar zodat de hostie bij de opheffing goed zou afsteken, van de priester werd verwacht dat hij de opheffing lang genoeg deed om de Heer tijdens die opheffing te kunnen aanbidden. “In de late middeleeuwen”, schrijft Jungmann, “bestond de Mis voor velen enkel uit het kijken naar de hostie, na de consecratie. Als men het Lichaam des Heren maar gezien had, was men tevreden. In de steden liep men soms van de ene kerk naar de andere om de opgeheven hostie zo dikwijls mogelijk te zien, want daarvan verwachtte men rijke zegen”.
Het schouwen van de hostie werd belangrijker dan het communiceren. Vandaar dat het vierde Lateraans concilie de gelovigen moest verplichten tot de paascommunie. Zelfs de religieuzen gingen niet vaak. De clarissen communiceerden zes keer per jaar, de Dominicanessen vijftien keer, de derde orde van de heilige Dominicus vier keer per jaar. Ook de heiligen gingen niet zo vaak ter communie. Ik ontleen hierover wat gegevens aan de Catholic Ecyclopedia: de heilige Lodewijk ging zes keer per jaar ter communie, St. Elizabeth maar drie keer. Toch leerden grote theologen als Petrus Lombardus, H. Thomas van Aquino en H. Bonaventura dat het - als iemand goed was voorbereid - goed was om vaak, zelfs dagelijks, ter communie te gaan (Petrus Lombard, IV Sent., dist. xii, n. 8; St. Thomas, Summa Theol., III, Q. lxxx, a. 10; St. Bonaventura, In IV Sent., dist. xii, punct. ii, a. 2, q. 2; vgl. Dalgairns, "The Holy Communion" (Dublin) part III, chap. i). Tauler, de heilige Catherina van Siena en St. Vincentius Ferrer en Savonarola bepleitten de veelvuldige communie en dat droeg ook bij tot verandering. Veel later zouden het Concilie van Trente (Sess. XXII, chap. vi) en paus Pius X de veelvuldige communie opnieuw onder de aandacht brengen. De Catechismus van het Concilie van Trente zegt bijvoorbeeld dat de gelovigen geen genoegen moeten nemen met alleen een jaarlijkse communie, maar of het beter is dat ze maandelijks, wekelijks of dagelijks gaan kan niet door een algemene regel worden bepaald (P. II, c. iv, n. 58). Dat was iets om met de biechtvader te bespreken. De geest van het Jansenisme bracht later toch weer wat meer angst om ter communie te gaan. Maar dat is natuurlijk allemaal al ver na de tijd van Liduina.
Bij Liduina is duidelijk dat zij niet alleen in de tijdgeest van de late Middeleeuwen maar ook in de geest van de Moderne Devotie was gevormd, waarvan Thomas a Kempis een belangrijke vertegenwoordiger was. Hij was - zoals men nu wel algemeen aanvaardt - de auteur van het bekende boek “De Navolging van Christus”, dat paus Johannes Paulus I aan het lezen was toen hij stierf en wat de secretaris-generaal van de Verenigde Naties Dag Hammerskjold op zak had toen hij in 1961 omkwam bij een vliegtuigongeluk, om maar een paar namen te noemen van mensen die laten zien hoezeer dit boek tot op de dag van vandaag is verspreid en wordt gewaardeerd. In De Navolging van Christus vinden we belangrijke geestelijke aansporingen over de heilige communie: het vierde deel van dit werk gaat over de Eucharistie en het derde hoofdstuk daarvan is getiteld: “Het is nuttig dikwijls te communiceren”. Dit hoofdstuk getuigt van een andere spiritualiteit dan die gebruikelijk was geweest in de Middeleeuwen, namelijk het verlangen om de Heer dikwijls te ontvangen onder de Eucharistische gedaanten. Ik citeer een gedeelte uit dit hoofdstuk:
De gelovige: Zie, ik kom tot U, Heer, opdat het mij wel mag gaan door uw geschenk en ik mij verheug in uw heilig gastmaal, dat Gij, God, in uw goedheid voor de mens hebt gereed gemaakt (Ps. 68 : 11).
4. Ik wens U nu godvruchtig en eerbiedig te ontvangen; ik verlang U in mijn woning binnen te leiden om met Zacheüs te verdienen door U te worden gezegend en onder de zonen van Abraham te worden erkend.
5. Mijn innerlijk verlangt naar uw Lichaam, mijn hart wenst met U te worden verenigd.
6. Geef Uzelf aan mij en het is goed. Want buiten U is geen enkele vertroosting volwaardig.
7. Ik kan niet zonder U zijn; en zonder uw bezoek kan ik niet leven.
8. Daarom moet ik wel dikwijls tot U naderen en U als geneesmiddel tot het heil ontvangen; anders zou ik misschien onderweg bezwijken, als ik beroofd bleef van dit hemels voedsel.
12. Voor mij is het onmisbaar, omdat ik zo dikwijls wankel of val, zo snel weer lauw en onder de maat ben, dat ik door veelvuldig te bidden en te biechten en door het heilig ontvangen van uw Lichaam mijzelf vernieuw, mij reinig en weer vurig word, want door mij daar langer van te onthouden zou ik weggedreven worden van mijn heilig voornemen.
13. De zinnen van een mens immers zijn geneigd tot het kwaad vanaf zijn jonge jaren en als het goddelijk geneesmiddel hem niet ter hulp komt daalt de mens weldra tot een minderwaardig leven af.
14. De heilige communie houdt hem dus terug van het kwaad en bevestigt hem in het goede.
- Andere aspecten in de eucharistische spiritualiteit van Liduina
Een aantal andere aspecten van de Eucharistische spiritualiteit van Liduina wil ik slechts kort vermelden. Liduina had niet altijd de meest prettige ervaring met priesters, zoals bleek uit het overzicht wat ik heb gegeven van haar Eucharistische beleving. Zij had eigenlijk alle redenen om de pastoor slecht gezind te zijn die haar de communie weigerde, die probeerde haar een ongeconsacreerde hostie te geven en haar beschuldigde van duivelse praktijken toen zij op wonderbaarlijke wijze een hostie ontving. Toch kwam zij voor hem op toen zijn beschuldigingen zich tegen hem keerden. Dat deed zij zeker uit christelijke naastenliefde en vergevingsgezindheid maar ook uit eerbied voor de priester als man van God, als degene in wiens handen de Heer de vernieuwing van Zijn kruisoffer, Zijn Paasmysterie heeft gelegd. Liduina was zich zeer bewust van het feit dat we door Gods wil priesters nodig hebben die Christus als bruidegom van de Kerk tegenwoordig stellen en Zijn bruiloftsmaal in de Eucharistie met ons vieren.
Een andere aspect van de devotie van Liduina is zeker dat zij de heilige communie noodgedwongen buiten de Mis ontving (wat toen overigens gebruikelijk was), maar tegelijk heel sterk de band beleefde met het Eucharistisch offer. Zoals we bijvoorbeeld in de verschijning van de Heer zien, die uitmondde in de hostie die zij kreeg, stond voor Liduina de communie altijd in het teken van het lijden van Christus en - als we de stralenkrans bij het Eucharistisch wonder dat zij beleefde zo mogen interpreteren - van Zijn verrijzenis en verheerlijking. Haar communiceren was nauw verbonden met de viering van de heilige Eucharistie omdat zij zich juist door de communie kon verenigen met het Offer van Jezus Christus.
De werkelijke tegenwoordigheid van de Heer was in het vierde Lateraans concilie waarnaar ik eerder heb verwezen onder de aandacht gebracht door het begrip “Transsubstantiatie”, dat wil zeggen: de uiterlijke kenmerken blijven die van brood en wijn, maar de Heer zelf is onder die uiterlijke gedaanten van brood en wijn tegenwoordig gekomen en de substantie van het brood en de wijn zijn veranderd in het lichaam en bloed van Christus. Liduina geloofde dat het de Heer was die zij ontving, juist daarom hechtte zij er zoveel belang aan.
Tenslotte zag zij de heilige communie - dat is al verbonden met alles wat ik hiervoor heb gezegd - als geestelijk voedsel,. voedsel voor haar ziel. Het beschouwen van het lijden van Christus en de heilige communie waren haar beide, nauw met elkaar verbonden steunpilaren.
We kunnen Liduina dus echt een Eucharistische heilige noemen. Zij leefde, bad en offerde vanuit haar vereniging met Christus in de Eucharistie.