Onderwijsvrijheid een 'stinkende reliek uit de verzuiling'?
Verus identiteitsdag over de school als bouwplaats
De vereniging voor katholiek en christelijk onderwijs Verus hield op woensdag 3 november haar jaarlijkse identiteitsdag in Driebergen, rond de publicatie ‘De school als bouwplaats’ van Erik Borgman. Op deze dag heb ik ook een bijdrage gegeven. Is bijzonder onderwijs, is onderwijsvrijheid een ‘stinkende reliek uit het verleden’?
De dag was deels online en deels fysiek. Thijs Caspers en Erik Borgman waren toen ik binnen kwam in een interessant gesprek gewikkeld met Marcel Elsenaar rond het thema van de dag. Concreet kwamen allerlei aspecten aan de orde van wat vrijheid van onderwijs betekent en waar die vrijheid te vel wordt gezien als een soort randje aan een verder egalitair en uniform schoolconcept.
Ik zal hun gesprek hier niet samen vatten want dan loop ik gevaar hun welgekozen woorden niet goed weer te geven. Ik kan alleen wijzen op de publicaties die door Verus of in samenwerking met Verus zijn uitgegeven rond het thema onderwijsvrijheid (zie afbeeldingen hiernaast).
Aan het begin van het middagprogramma heb ik de volgende toespraak gehouden:
Bouwstenen voor een school in een subsidiaire samenleving
De school als bouwplaats
De school is niet de plaats waar leerlingen worden toegerust om de huidige samenleving zoveel mogelijk te continueren en ook niet om optimaal te functioneren in een samenleving zoals wij denken dat die zal zijn, las ik in de intro op het gesprek met Erik Borgman naar aanleiding van zijn publicatie “De school als bouwplaats”. De vrijheid van onderwijs is nodig om leerlingen te kunnen vormen tot bouwers van de samenleving van de toekomst doordat zij zichzelf investeren. Dit is een kernwaarde. Niet voor Orwell’s 1984 kneden we leerlingen, onze dienst aan God is dat we mensen helpen om tot zichzelf te komen, hun talenten en gaven te ontdekken en te ontwikkelen.
Een stinkende reliek?
Heel anders oordeelt het volgende citaat: “Artikel 23 is een stinkend reliek uit de verzuiling dat ervoor zorgt dat een nieuwe groep kinderen opgroeit in de echokamer van het eigen geloof”, wat deze morgen (3-11-2021) in dagblad “Trouw” was te lezen (Erik Ex, Voor de klas). Religie en eigen overtuigingen moeten volgens die schrijver een privézaak zijn.
Wie is neutraal?
Een eerste reactie daarop zou wat mij betreft zijn dat geen enkele school neutraal is, omdat er mensen voor de klas staan met hun eigen achtergrond en overtuigingen. Ik weet echt weinig concreets meer van de lessen van rekenen of taal die me ooit op school zijn gegeven, ik herinner me de mensen, de leraren die me inspireerden, wie zij waren en waar zij voor stonden. Ik kan hun namen nog allemaal noemen, zij hebben me gevormd. Ik zal hen nooit vergeten en dat zal voor vrijwel alle leerlingen zo zijn.
Wat is je bron?
Het is niet zo dat een openbare school neutraal is en een bijzondere school een antieke echokamer. Het verschil tussen een openbare school en een katholieke of christelijke school is dat die laatsten inzicht geven in een gemeenschappelijke inspiratiebron. Ouders en leerlingen hebben er recht op dat die inspiratiebron handen en voeten krijgt in de school. Tegelijk staat onze scholen open voor allen en degenen die ervoor kiezen zijn helemaal niet alleen christenen, integendeel.
Mijn mening centraal?
Die schrijver van het stuk in “Trouw” vindt het wel zijn taak feiten en fictie te scheiden - zo schrijft hij - en dat geeft hem, vindt hij, een competentie, ook op terrein van de bijbel. Zo hebben we bijna allemaal de neiging om eigen meningen en opvattingen centraal te stellen, zoals we overvloedig zien in het Corona-debat.
Maar het mooie van onze samenleving is juist dat we vrij zijn en onszelf mogen zijn, binnen de rechtsorde, zeker, maar we accepteren van elkaar dat we anders zijn dan anderen en dat ieder - binnen die rechtsorde - eigen opvattingen mag hebben en doorgeven.
Onderwijsvrijheid: hoe de discussie begon
Over vrijheid van onderwijs is pas het advies “Grenzen stellen, ruimte laten” van de Onderwijsraad gepubliceerd (die titel geeft de strekking van het advies wel aan), maar gesprek over dit thema is niet iets van de laatste tijd. In het licht van het huidige debat is het goed om even om te kijken.
Die discussie is begonnen in de negentiende eeuw met de opkomst van democratische beginselen en de emancipatie van allerlei groepen in de samenleving. Toen wilden vooral protestantse christenen en katholieken vrijheid om eigen scholen te stichten. Het werd niet langer acceptabel gevonden dat invloedrijke mannen vanuit liberale beginselen alles voor het zeggen hadden en de overheid één model van staatsonderwijs kon opleggen.
Er kwamen in de twintigste eeuw uiteindelijk kort na elkaar algemeen kiesrecht en onderwijsvrijheid vanuit het principe dat iedereen mee moet kunnen doen en eigen keuzes mag maken: “Ouders moeten de gelegenheid krijgen om hun kinderen de opvoeding te geven die met hun manier van leven overeenkomt” (Schoolsystem in the Netherlands, Docinform 245, Ministerie van Onderwijs, Den Haag, 1969, p. 5).
Onderwijs vrijheid: hoe de discussie verder ging
Maar al gauw ontstonden er verschillende stromingen die deze vrijheid maar gevaarlijk vonden en ervan af wilden, omdat de eenheid van de maatschappij in gevaar zou komen en kinderen en jongeren met verkeerde opvattingen zouden kunnen worden groot gebracht. Herkenbare argumenten. Zo zag het Italiaans fascisme in onderwijsvrijheid een gevaar. Mussolini wilde één schooltype met een programma dat door de Fascistische Staat werd gecontroleerd.
Dit leidde in 1929 tot een nieuw fenomeen in de katholieke kerk: er kwam een Encycliek - een pauselijk schrijven - die niet in het Latijn maar in het Italiaans verscheen, “Non abbiamo bisogno”, vrij vertaald: “Dat moeten we niet”, die de onderwijsvrijheid verdedigde. Acht jaar zou er trouwens nog een Encycliek in een volkstaal verschijnen: “Mit brennender Sorge”, het was het antwoord van paus Pius XI op het Nazisme en op discriminatie naar (Joods) ras.
Hoe dan wel?
Pius XI liet niet alleen weten wat hij niet acceptabel vond, maar ook waar het volgens hem wél naar toe moest: een subsidiaire samenleving. In 1931 introduceerde hij het ‘subsidiariteitsbeginsel’ (Encycliek Quadragesimo Anno, 15 mei 193, DS 3738) als grondbeginsel voor de opbouw van de maatschappij en als een toetssteen voor haar democratisch gehalte. Dat beginsel heeft twee kanten: je moet niet van mensen afpakken en bij de staat of de gemeenschap leggen wat zij prima in eigen initiatief kunnen oppakken; je moet als staat of gemeenschap niet vernietigen of absorberen wat mensen zelf kunnen, maar hulp bieden zodat zij zichzelf kunnen ontplooien en hun initiatieven kunnen realiseren. Láten doen én hulp bieden. Laat mensen zichzelf zijn en hun eigen keuzes maken.
En nu?
Deze manier waarop er binnen de katholiek kerk naar onderwijs is gekeken, werd dus getriggerd door een politieke situatie waarin de onderwijsvrijheid onder druk stond. Zou ook de politieke situatie van nu met de discussies over artikel 23 van de Grondwet tot nieuwe impulsen kunnen leiden in het op waarde schatten van onderwijsvrijheid ? De Identiteitsdag geeft daar bouwstenen voor.
Mensbeeld
Achter die visie van Pius XI zit een mensbeeld. Subsidiariteit is kansen geven aan mensen; dat betekent geloven in de mooie kanten van een menselijke persoon, willen zorgen dat die persoon zich kan ontwikkelen, zich wáár kan maken. Waarom? Omdat we mensen mogen zien als beeld van God, als mensen met een roeping en een missie en onderwijs als een ontdekkingsreis.
Hier is een visie op onderwijs mee verbonden, die weleens zo is geformuleerd: als je John Latijn wil leren, moet je niet alleen Latijn kennen, maar je moet ook John leren kennen (P. Johannes Paulus I); goed onderwijs impliceert menselijke relaties en is gericht op de ontwikkeling en ontplooiing van mensen: mensgericht, kindgericht, dienstbaar kansen gevend om je talenten te ontplooien in de samenleving.
In dat woord “samenleving” zit al dat je het niet alleen doet, een verwijzing naar bonum commune en solidariteit als kernwaarden.
Leraar
Leraar zijn is een roeping, een heel mooie en belangrijke roeping. Daar moet in onze samenleving weer veel meer waardering voor komen. Laten we onder de aandacht brengen hoe belangrijk en goed het is om leraar te zijn.
Ik hoop dat we afkomen van het afrekenen van leraren en het beoordelen van de kwaliteit van leraren op basis van behaalde kennis-targets.
Vragen
Wat betekent dit in de praktijk? Waarin zou je school zich kunnen onderscheiden? Wat voor keuzes maak je? Hoe sta je zelf als leraar in een klas? En wat doe je daarin anders dan in andere scholen wordt gedaan? Hoe komt daarin de identiteit van de school tot uiting? En je eigen roeping als leraar?
Die vragen laat ik graag aan jullie gesprek over, jullie zijn daar meer experts in dan ik.