Arsacal
button
button
button
button


Het priesterschap en de uitdagingen van onze huidige maatschappij

Overweging Roeping - gepubliceerd: woensdag, 30 november 2011 - 3845 woorden

Lezing tij­dens de Dio­ce­sane gebeds­dag voor roe­pingen van 2009 in Heiloo.

zie: : www.wil­li­brord­semi­narie.nl/?p=info&ids=pries­ter_wor­den

“Gij zijt pries­ter voor eeuwig”

Het pries­ter­schap is iets voor altijd,
voor het hele leven en daarna in eeuwig­heid.
Dat is al een eerste uit­daging in onze maat­schap­pij:
Vijf­tig jaar gele­den kwam je nog weleens mensen tegen
die hun hele leven niet van het dorp af waren geweest
maar heel gelukkig waren.
Mensen zijn nu heel gewend geraakt aan veel afwisseling.
En ze hebben vaak moeite om zich te bin­den.
Iemand die veer­tig jaar bij de zaak is,
iemand die vijf­tig jaar getrouwd is,
ze wor­den zeldzamer.
Relaties en banen wor­den vluchti­ger.
Een baan mag je rus­tig ver­an­de­ren.
Maar de roe­ping van een christen is het
om dat in de relatie niet te doen
maar voor altijd trouw te zijn
zoals God trouw is aan Zijn verbond met ons.
Het pries­ter­schap staat ook in die bruidegom-bruid-relatie.
Een pries­ter - die andere Christus - gaat een verbond aan
met zijn bruid de Kerk
in trouw.

Die trouw wordt op de proef gesteld
en daarom is het be­lang­rijk dat de pries­ters
en de pries­ter­stu­denten
kunnen rekenen op het gebed en de steun van de gelo­vi­gen.

Een andere Christus: “dit is Mijn lichaam, dit is Mijn bloed”.

Wie is de Pries­ter?
De pries­ter is een andere Christus.
Daarom is het pries­ter­schap het mooiste dat ik kan bedenken.
Wat kan er mooier zijn dan zozeer een andere Christus te zijn
dat je handelt en bent als Jezus zelf,
die je sacra­menteel te­gen­woor­dig stelt.
Dat doet de pries­ter die zegt:
“Dit is mijn Lichaam... dit is mijn Bloed”,
zozeer is hij één met Christus
dat hij dit kan zeggen
en het brood en de wijn wor­den het lichaam en bloed
van degene die de pries­ter te­gen­woor­dig stelt: Jezus.
Na­tuur­lijk is het uit­ein­delijk de Heer
die dit bewerkt dat Brood en Wijn ver­an­de­ren,
door de kracht van de heilige Geest
maar het is de pries­ter die het doet.
Zonder pries­ter geen Eucha­ris­tie.
En zo is het bij alle sacra­menten:
na­tuur­lijk is het de Heer die een kind verlost
en het bestemt voor het eeuwig geluk,
wanneer het gedoopt wordt
maar het is de pries­ter of de diaken die het sacra­ment geeft;
en na­tuur­lijk kan alleen God de zon­den ver­ge­ven,
maar het is de pries­ter die het doet
en ook nog wel zozeer
dat hij zal zeggen: “Ik ontsla U van uw zon­den”
en hij­zelf moet beoor­de­len, oor­de­len zoals God
over deze zon­den
en hij is het ook die genezende woor­den moet spreken.
En na­tuur­lijk is het de Heer die Zijn Geest geeft,
maar de pries­ter of de Bis­schop deelt Hem mede
door het sacra­ment van het vormsel
en de Bis­schop wijdt nieuwe pries­ters.
Zonder pries­ters geen sacra­menten
- behalve het doopsel in geval van nood -,
zon­der de pries­ters wordt het genezende, ver­ge­vende, sterkende
verlos­sings­werk
van Christus niet voort­ge­zet.

Met alle liefde van zijn hart...

Het is dus een onge­loof­lijke god­de­lijke groot­heid
waarin de pries­ter mag delen.
Als hij zich dat altijd zou beseffen,
zou hij vol­ko­men verlamd en perplex raken,
niet in staat iets te doen,
uit huiver voor de grote geheimen
die hem zijn toe­ver­trouwd,
overrom­peld door Gods liefde
en vol ver­won­dering en verba­zing
dat zulke grote dingen
aan een mens kunnen wor­den toe­ver­trouwd.

Na­tuur­lijk zou­den wij pries­ters dit niet kunnen uit­hou­den
als we ons dit ten­volle bewust zou­den wor­den.
Maar het tegen­deel is waar;
we leven vaak zo
dat we de grote gaven van God
“for granted” nemen,
alsof het allemaal gewoon en normaal is.

Ja, er is zelfs een gevaar
dat een pries­ter zo gewend raakt
om dage­lijks met de grootste, mooiste en hoogste dingen om te gaan,
dat hij het besef verliest van de groot­heid en verheven­heid ervan.

Mensen zijn diep geschokt
als een pries­ter, nota bene een pries­ter!
echt de fout in gaat.
En die pries­ter heeft dat soms niet eens beseft.

Dat is een van de grootste gevaren voor een pries­ter,
maar eigen­lijk is het een gevaar voor ons allemaal
dat we doen alsof het gewoon is,
bijna een sleur of een gewoonte.
Dat is een gewetens­vraag voor een pries­ter en ons allen:
als we te communie gaan,
naderen we dan met volle over­tui­ging
en met alle liefde van ons hart?
Dat moet ons streven zijn,
zoveel het in ons vermogen ligt.

En dat is het wat onze maat­schap­pij, onze tijd
aller­eerst nodig heeft;
overtuigde pries­ters
die zich bewust zijn van de hei­lig­heid
van hetgeen waar ze mee bezig zijn.
Een pries­ter moet aller­eerst dit bewust­zijn hebben,
een bewust­zijn van de hei­lig­heid van zijn roe­ping
en daar­mee onlosmake­lijk verbon­den
een hart dat vol liefde uitgaat naar de mensen
en verlangt hen te verlossen.
Hetzelfde verlangen als God zelf bezielde
toen Hij in deze wereld kwam.

Pries­ter naar het beeld van de Goede Herder...

Hoe moet een pries­ter zijn in onze tijd?
Wezen­lijk niet anders dan Onze Lieve Heer was
toen Hij op aarde kwam;
mis­schien zelfs dat een pries­ter in onze tijd
weer meer op Hem moet lijken
in zijn wijze van optre­den
dan veer­tig, vijf­tig jaar gele­den
toen de Kerk nog zo gesettled leek
en alles in vaste struc­tu­ren zijn gangetje leek te gaan.
De pries­ter kon bijna als een ambte­naar
zijn dagen vullen met de tal­loze goede werken
die hij moest doen.
De pries­ter-nu moet zijn als de Heer
die de verloren schapen op kwam zoeken.
Jezus ging waar de mensen waren,
Hij sprak met hen,
vergaf hun zon­den,
genas hun zieken,
trok zich ook regel­ma­tig terug in gebed,
een lange stille nacht of dag,
Hij verkon­digde het Ko­nink­rijk
en vormde mede­wer­kers.

De pries­ter moet gaan zoeken...

De pries­ter moet juist in onze tijd
ini­tia­tie­ven nemen
om Christus bij de mensen te brengen
en de mensen bij Christus.
Hij moet vooral bedenken:
hoe kan ik mensen bereiken
met de blijde bood­schap van het evan­ge­lie?
Hoe kan ik aan hen Christus ver­kon­di­gen?
Hoe kan ik het verlangen naar de sacra­menten in hen wekken?
Ik sprak eens een pries­ter
die over de pa­ro­chie zei waar hij was aan­ge­steld
dat er niet veel te doen was.
Fout! Helemaal fout!
Die pries­ter had het mis.
Hij zag niet wat er te doen was,
het kan niet anders zijn
en je zou hem toe willen roepen:
sla je ogen op,
de vel­den staan wit van de oogst.
je bent er, maar je ziet het niet.

Het voor­beeld van de Heer en van de apos­te­len blijft door­slag­ge­vend

Wat deed Jezus, wat deden de apos­te­len?
Die vraag blijft be­lang­rijk, ja cruciaal.
De leer­lin­gen trokken rond,
zij zochten en von­den een uitgangs­punt,
een middel om met mensen in contact te komen,
een plaats waar zij zoekende mensen zou­den treffen;
vaak was dit de synagoge.
En Paulus oefende het beroep van tentenmaker uit;
ook ging hij naar de Areopaag in Athene
om te spreken over een onbekende God,
aan­slui­tend bij de bele­vings­we­reld van de mensen
die hij daar aantrof;
of hij reisde met een schip mee
waar hij de beman­ning Christus verkon­digde, enzo­voorts;
hij ging waar mensen waren.

Voor een pries­ter nú
is het dus zeer be­lang­rijk
om in contact met mensen te komen,
buiten het kleine kringetje van de pa­ro­chie.
De éne pries­ter doet dit zus, de ander zo.
Ik weet van een pastoor
die vaak in of bij de super­markt gaat zitten.
Daar spreekt hij allerlei mensen,
die daar hun bood­schappen komen doen.
Een ander pastoor voetbalt
en praat tussendoor met allerlei mensen
en dat heeft een uit­stra­ling
naar het hele dorp.
Een derde weet veel van com­puters,
heeft jon­ge­ren betrokken bij een net­werk
en is zelf heel actief op Snapchat en Instagram;
nog een ander heeft veel feeling voor bejaar­den en zieken
en bezoekt veel mensen;
ook dat heeft een grote uit­stra­ling.
Toen ik pas pastoor was en de ouderen bezocht,
omdat die door de dag bereik­baar zijn,
merkte ik dat dit door heel het dorp werd rond­ge­spro­ken;
de kin­de­ren op school zei­den:
“U heeft mijn oma bezocht”.
Weer een ander is goed in het or­ga­ni­se­ren
van eve­ne­menten waar mensen op af komen,
heel breed en gezellig,
maar intussen komen ze ook
in aanra­king met het geloof
en zo probeert hij hen ver­der te lei­den.
Het maakt niet uit, hoe en wat,
iedere pries­ter moet iets kiezen dat bij hem past,
als hij maar erop uitgaat
en mensen weet te bereiken.

Na­tuur­lijk kan en mag die pries­ter
niet de op­per­vlak­kige, populaire jongen uit gaan hangen,
dan verliest hij zich­zelf.
Hij hoeft niet altijd over geloof te spreken,
maar in zijn manier van spreken
moet je kunnen aanvoelen
dat hij een man van gebed, een man van God is.
Je kunt als pries­ter te stijf, te afstan­de­lijk en ge­re­ser­veerd zijn,
dan bereik je de mensen niet;
je kunt ook te los zijn en te weinig man van God,
daardoor geef je de mensen niet echt iets mee.

Een pries­ter moet aller­eerst een man van God zijn,
zijn taak op zo’n manier vervullen
dat hij helemaal pries­ter is in hart en nieren.
Alle onder­zoeken wijzen het uit:
een pries­ter die niet bidt gaat verloren.
Zonder gebed kan een pries­ter geen bevre­diging vin­den
in zijn pries­ter-zijn;
hoogstens zal hij een soort sociale werker kunnen zijn,
maar hij is op weg op zijn pries­ter­schap te verliezen.

In­spi­re­rende pries­ters (1)

Wie zijn pries­ters die hebben geïnspireerd
of wie zijn de pries­ters waar­van we merken
dat ze anderen als pries­ter hebben geïnspireerd?

Een oude pastoor werd jaren gele­den
benoemd in een klein dorpje
met ongeveer vijf­hon­derd katho­lie­ken.
Hij werd daar vermoe­de­lijk benoemd
omdat de Bis­schop hem niet zo zag zitten,
te weinig inschikke­lijk en nogal streng in de leer.
En inder­daad: hij was niet de ge­mak­ke­lijkste,
maar hij was een echte pries­ter:
hij was er altijd; stond altijd klaar,
kwam bij de mensen
en hij was echt een pries­ter,
met een diepe over­tui­ging.
Hij was iemand die opkwam voor de hei­lig­heid
van Christus, de Kerk, Gods gebo­den en het pries­ter­schap.
Toen hij daar pastoor was
zijn twee jongens in de piepkleine pa­ro­chie
de weg van het pries­ter­schap opge­gaan,
nog wel in de tijd dat zo goed als niemand die weg opging
(het was in het begin van de zeventi­ger jaren);
nooit eer­der was zoiets in dit dorp gebeurd
en het is daar ook niet meer voorge­ko­men
tot op de dag van vandaag.
Die man was een in­spi­re­rende pries­ter,
ook al was het niet iemand
met wie je gezellig een borrel gaat drinken.

In­spi­re­rende pries­ters (2)

Als kind en mis­die­naar
was ik zeer geïnspireerd door een oude pries­ter,
zo oud, dat hij verlof had om iedere dag
de votief­mis van Maria te lezen.
Hij deed de Mis heel eerbie­dig,
was zeer overtuigd
en ook al ver­an­der­den om hem heen de tij­den
en wilde mede­broe­ders niet bij hem naar de Mis,
hij bleef trouw, hij bleef zich­zelf.
Ik kan me nog goed her­in­ne­ren
hoeveel zorgen hij zich maakte
toen de cate­chis­mus op school werd afgeschaft.
Hij vond het volstrekt onverant­woor­de­lijk.

We had­den ook een heel vlotte kape­laan,
die met ons, verkenners, mee op kamp ging
en helemaal niet stijf was,
maar hij miste de pries­ter­lijke uit­stra­ling.
Hij was het niet met hart en ziel,
deed de hele week op kamp geen Mis
en is later ook uitgetre­den.

Mgr. A. Vree­burg,
die vroe­ger pastoor was
van de St. Lodewijks­paro­chie in Leiden
was ook zo’n pries­ter uit één stuk:
toen ik op het klein­semi­narie kwam,
was net overal de biecht “afgeschaft”;
maar hij kwam bij alle jongens langs
om met hen te praten
en ze te sti­mu­leren een biecht­va­der te kiezen.

H. Pastoor van Ars

Alle grote heilige pries­ters zijn hierin een voor­beeld;
dit jaar gedenken we bij­voor­beeld
de 150e sterf­dag van Jean Marie Baptiste Vianney,
de pastoor van Ars,
die gecon­fron­teerd werd met een plat­te­lands­paro­chie,
waar het kerk­be­zoek bijna was verdwenen
en de mensen op zon­dag werkten
alsof het een door­de­weekse dag was.
Hij begon maar gewoon
en zijn zuiver­heid van hart, zijn onschuld, zijn gebed en vasten,
zijn stevige woor­den en bovenal na­tuur­lijk Gods genade
bewerkten daar een vol­ko­men omme­keer.
Die pastoor van Ars zei over de pries­ter het volgende:
“O, wat is een pries­ter fan­tas­tisch!
De pries­ter zal het fan­tas­tische van zijn functie niet kunnen bevatten
voordat hij in de hemel is.
Als hij het hier op aarde kon bevatten,
zou hij sterven, niet van angst, maar van liefde.
Je zou niets aan de andere welda­den van God hebben
zon­der de pries­ter.
Wat zou een huis vol goud voor nut hebben,
als je niemand had om de deur open te maken;
hij is de rent­mees­ter van de goede God,
de verdeler van zijn rijkdom. (...)
Na God is de pries­ter alles.
Laat een pa­ro­chie twin­tig jaar zon­der pries­ter zittten,
ze zullen dieren aanbid­den”.

De mensen moeten kunnen zeggen:
“Dat is een echte pries­ter”.
Iedere pries­ter moet ernaar streven om zo te zijn:
een echte pries­ter
en mensen op te zoeken, naar de mensen te gaan.

Het lij­den van de pries­ter

Na­tuur­lijk, het is niet altijd ge­mak­ke­lijk.
Daarom heeft het pries­ter­schap waarde.
Dingen die ge­mak­ke­lijk zijn,
hebben uit­ein­delijk niet veel waarde.
Er zijn dingen die ge­mak­ke­lijk zijn,
maar waardoor je ware rijkdom en schoon­heid mist.
Dingen die niet ge­mak­ke­lijk zijn
maken ons leven meestal dieper.
Lijden bij­voor­beeld maakt
dat je leven zich op een ander niveau gaat afspelen,
dat kan niet anders,
je kunt je ogen dan niet sluiten
en vrolijk ver­der leven of er niets aan de hand is.

Lijden leert ons bij­voor­beeld geduld.
Dat is een kwaal van onze tijd:
wij willen alles en wel meteen.
We kunnen niet wachten.
Als we iets willen:
een click met de muis­knop en we hebben het, onder handbereik.
Maar als je mensen naar Jezus wilt brengen
heb je geduld nodig,
dat kan niet anders gaan dan in een groei­pro­ces.

Gelukkig is het pries­ter­schap niet ge­mak­ke­lijk,
dan zou een pries­ter op­per­vlak­kig zijn.
De moei­lijk­he­den zijn een be­lang­rijk deel
van onze rijkdom,
hoe te­gen­strij­dig dat ook mag klinken.
Een pries­ter moet in onze tijd
dus bereid zijn om lasten op zich te nemen
en lij­den te aan­vaar­den.
Juist een pries­ter die een “andere Christus” is,
mag niet wegvluchten als het lij­den komt.
Ook daarom heeft hij weer
het gebed van velen nodig.

Mensen nabij zijn...

Maar in alles: ver­trouwen!
De pries­ter moet een man van ver­trouwen zijn.
Als jezelf men­se­lijk gaat nadenken,
zie je allerlei beren op de weg.

Toen ik pries­ter wilde wor­den
zei­den mensen me soms allerlei heel erge dingen
die me zou­den over­ko­men als ik die weg zou gaan:
er zou geen Kerk meer zijn in de toe­komst,
ik zou een­zaam zijn en erg alleen,
niemand werd meer pries­ter,
alle pries­ters tra­den uit;
het zou allemaal heel zwaar wor­den.

Ik heb zelf toen ook weleens
de nei­ging tot vrees in me voelen opkomen:
stel dat het mis gaat,
dat ik het niet kan,
dat het te zwaar voor me is,
dat ik de mensen niet zou kunnen bereiken.
En ben ik wel waar­dig?

Maar de Heer leidt je
- Hij leidt ieder van ons -;
bij al onze eigen zwak­heid,
onze fouten en zon­den,
leidt Hij ons.
Het komt goed.
Vertrouwen is heel be­lang­rijk.

Allerlei dingen die ik voorzag
of die mensen me zei­den,
zijn nooit gebeurd;
de Kerk is er nog,
ik verlang er juist ook weleens naar
even op mezelf te zijn
en er wor­den gelukkig nog steeds mensen pries­ter,
en ook allerlei andere mooie dingen,
die ik nooit had kunnen bedenken,
zijn wel gebeurd,
Deo gratias!

Een pries­ter krijgt er dus heel veel voor terug.
Een van de pries­ters die vorig jaar gewijd zijn, zei het me zo:
“Het is best hard werken als je het goed wilt doen,
maar je krijgt er zoveel dank­baar­heid voor terug”.

Iedere pries­ter die naast mensen staat, kan dat beamen.
Het is heel mooi mensen nabij te mogen zijn
in hun vreugde en verdriet
en daarin Christus te­gen­woor­dig te mogen stellen.

De pries­ter beseft vaak zelf niet
hoe­zeer zijn aanwe­zig­heid
Gods aanwe­zig­heid is
in het leven van mensen.
Af en toe hoor je dat als pries­ter
weleens terug...

Eenzaam maar niet alleen...

De pries­ter is na­tuur­lijk ook alleen, in zekere zin:
hij is ongehuwd
als teken van het andere leven
waarin niet gehuwd wordt en niet ten huwe­lijk gegeven;
hij is onhuw­baar omwille van het rijk der hemelen;
ongehuwd ook als teken
dat hij die andere Christus is
die Zijn bruid - de Kerk - gehuwd heeft.
En tenslotte is zijn ongehuwd-zijn een teken
van de totale zelfgave van zijn leven:
hij wil alles geven, zich helemaal geven,
het is geen baan van negen tot vijf;
en een pries­ter moet vrij zijn om weer ver­der te trekken,
de Heer achterna.
Doordat de pries­ter ongehuwd is
staat hij ook dichtbij de mensen die dat ook zijn
en alle mensen die alleen zijn,
alle mensen die zich er een beetje buiten voelen staan.

Maar het is geen vrijgezellen-bestaan
wat een pries­ter leidt.
Het is geen ongehuwd-zijn om lekker zelf je gang te kunnen gaan,
tenminste dat is niet de gedachte.
Het celi­baat is juist een uiting van het verlangen van de pries­ter
om er voor anderen te zijn,
om zich totaal te geven.
Daarom moet een pries­ter wel een man van ge­meen­schap zijn;
daar hoort ook bij
dat hij vriend­schappen on­der­houdt,
met andere mensen in relatie is,
zich niet afzon­dert, integen­deel.

Een pries­ter, zeker een dio­ce­sane pries­ter,
moet mid­den in de wereld zijn,
het nodige van die wereld weten
en toch ook weer niet van die wereld zijn.

Ook dat wordt tot uiting gebracht door het celi­baat.

Het is voor iedere pries­ter be­lang­rijk
van zich­zelf te weten dat hij inge­bed is
in een net­werk van sociale relaties,
die hem ook hope­lijk corri­geren en aanspreken,
een beroep op hem doen.
Een pries­ter moet las­tig gevallen wor­den,
net als iedere vader van een gezin!

Mensen helpen zich­zelf te wor­den

Een be­lang­rijke taak van de pries­ter
is het om andere mensen te helpen
zich­zelf te wor­den.
“Zich­zelf” dat betekent
dat mensen meer mogen gaan lijken
op het beeld van God dat zij in zich dragen.
Dat beeld is in iedere mens uniek;
iedere mens heeft van God
eigen gaven en talenten mee­ge­kre­gen.
Het is niet de bedoeling
dat mensen een kloon van iemand anders wor­den,
dat zij bij­voor­beeld geboetseerd wor­den
naar het beeld en de gelijkenis
van degene die hen begeleidt;
be­lang­rijk is
dat mensen hun eigen gaven mogen ont­dek­ken.

Ook iedere pries­ter moet zich­zelf zijn en wor­den.
Zo zal iedere pries­ter weer anders zijn,
ieders roe­ping heeft een eigen kleur;
Elke pries­ter is helemaal bedoeld om pries­ter te zijn,
hon­derd procent, met hart en ziel,
maar het pries­ter­schap van iedere pries­ter
is ook weer uniek.
Net als iedere mens
mag een pries­ter zijn eigen gaven en talenten ont­dek­ken
en herkennen wat God in hem heeft gelegd.
En daar moet hij gebruik van maken.
De bis­schop heeft dit vaker al bij pries­ter­wij­dingen
tot de wij­de­lin­gen gezegd:
Doe wat past b ij je eigen talenten en cha­risma’s.

Dat geldt eigen­lijk voor iedere mens.
Heel veel mensen zijn in onze tijd bescha­digd.
Mensen hebben soms veel mee­ge­maakt
aan ellende, aan trauma’s, af­schu­we­lijke dingen vaak.
Een pries­ter is geen psy­cho­loog -
al krijgt hij door de gesprekken wel veel levens­er­va­ring -
maar wel mag hij door de ver­ge­ving van Godswege
die hij door mag geven in het sacra­ment van de biecht,
een nieuw begin moge­lijk maken.
Een pries­ter moet en mag
veel luis­te­ren
en hij mag mensen keer op keer dui­de­lijk maken
dat zij niet hun problemen zijn,
maar dat zij beeld van God zijn
met unieke gaven en talenten.

Wees niet bang

“Wees niet bang”,
dat waren zo ongeveer de eerste woor­den
die paus Johannes Paulus II uitsprak
toen hij in 1978 tot paus gekozen werd.

Een pries­ter moet niet bang zijn:
wat zal dit mij brengen,
hoe zal mijn leven verlopen,
zal dit wel gaan,
kan ik dit aan?
Dit zijn men­se­lijke vragen.
Het ant­woord luidt:
Ga met God, ga met ver­trouwen,
de Heer zal bij je zijn,
want dat is wat Hijzelf in het evan­ge­lie belooft:
“Ik zal met U zijn...”.

Wees niet bang...
hoe vaak wor­den deze woor­den wel niet herhaald in het evan­ge­lie?
Het is heel men­se­lijk om bang te zijn,
maar het is ook te men­se­lijk.
Voor een pries­ter en voor ons allen geldt:
bid, werk en ver­trouw!

Zaaien in geloof

Dat ver­trouwen is heel be­lang­rijk;
een pries­ter moet geves­tigd zijn in zijn relatie met de Heer.
Anders lukt het niet.
De meeste pries­ters zien dat de mensen voor hen in de Kerk
ouder wor­den en kleiner in aantal.
Dat is niet ge­mak­ke­lijk:
je doet je best en het wordt allemaal min­der.
De pries­ter moet daarom zaaien in geloof,
vaak zon­der dat hij weet en ziet dat het iets oplevert.
Hij moet ook een levend besef hebben
van dat het gaat om iedere mens afzon­der­lijk;
het gaat niet om aantallen:
‘Ik had er zon­dag zoveel’,
‘En hoe was het kerk­be­zoek bij jou?’,
maar het gaat om iedere ziel afzon­der­lijk,
om de weg met God die een concrete mens gaat.

Geloof dat God vrucht­baar­heid zal schenken,
dat Hij er enkelen zal roepen en met Zijn genade zo zal be­ge­lei­den
dat zij met hem zullen leven
en op hun beurt hun leven aan Christus zullen geven.

Ook is het goed voor een pries­ter - en voor ieder van ons -
om het oog gericht te hou­den op de toe­komst.
Hoe gaat het ver­der in de toe­komst?
Hoe kan de Kerk haar zen­ding blijven vervullen?
Dan is het niet goed als we ons met hand en tand
ver­zet­ten tegen ver­an­de­ringen
- waar­van we eigen­lijk bij enig nadenken -
wel weten dat die nu eenmaal moeten plaats­vin­den.

De slui­ting van een kerk­ge­bouw is bij­voor­beeld
heel emo­tio­neel en moei­lijk.
Dat moet soms gebeuren
omdat er weinig mensen en finan­ciële mid­de­len
zijn over­ge­ble­ven;
dan mag je hopen dat de mensen het de pries­ter
- die ook niet gewijd is om kerken te sluiten -
niet al te moei­lijk gaan maken;
het is gewoon jammer als die pries­ter al zijn tijd en energie kwijt is
aan de emoties rond zo’n gebeuren.

Vorming van leken (Koreaanse mar­te­la­ren)

Een ander be­lang­rijk punt voor een pries­ter
en voor ieder van ons is:
mensen te betrekken bij het werk van de evangeli­sa­tie.
Ook de apostel Paulus werd geholpen door leken
die met de mensen spraken en catechese gaven.
Leken kunnen vaak op plaatsen komen waar de pries­ter niet kan komen.
Het zou goed zijn als zij zich steeds meer bewust wor­den
van hun christen-zijn
en van hun zen­ding om het evan­ge­lie door te geven
aan anderen,
op alle plaatsen waar zij leven en werken.
We hebben geen leken nodig
die allemaal iets bij het altaar komen doen
en voorin de kerk staan.
We hebben leken nodig
en de pries­ter heeft leken nodig,
die het geloof door­ge­ven
in de ge­zin­nen, op het werk, in school, in contacten met anderen.
Dit kunnen zij vaak niet doen door te prediken,
maar wel door er open over te zijn dat zij katho­liek zijn
en bij de kerk betrokken,
door dui­de­lijk voor hun geloof uit te komen.
Een kan­di­daat voor het per­ma­nente diaconaat zei me bij­voor­beeld:
“Sinds ze op mijn werken weten dat ik voor per­ma­nent diaken stu­deer,
word ik met allerlei vragen en on­der­wer­pen bena­derd,
waar ze vroe­ger nooit over zou­den spreken”.

Ook dit is een be­lang­rijk punt:
dat de pries­ter zich ervoor inzet
dat gelo­vi­gen wor­den gevormd
en dat die weer
een voor­beeld en in­spi­ra­tie­bron
voor anderen kunnen wor­den.

Wat er ook gebeurt,
er blijft altijd werk voor een pries­ter,
omdat mensen van nature God zoeken,
zo heeft God ons geschapen.
Mensen blijven altijd verlangen naar God,
dat zit in de mens:
“ Onrus­tig is ons hart, totdat het rust vindt in U”,
schreef sint Au­gus­ti­nus al.

+ Johannes Hendriks


post deze webpagina op: Facebook X / Twitter
Terug