Wie je ook bent...
Derde zondag van de veertigdagentijd B
Lang geleden, zegt een oude legende, liet een rijk heer een prachtige kerk bouwen, boven op een heuvel. Toen het bouwwerk klaar was, liet hij een marmeren steen aanbrengen met een inscriptie in vergulde letters waarop te lezen stond dat hij dit bouwwerk had volbracht. Voordat de kerk geopend en ingewijd zou worden, werd deze steen plechtig onthuld, maar wie kan de schrik beschrijven van deze rijkaard toen op de steen niet zijn naam maar die van een onbekende vrouw prijkte. Zwaar gepikeerd, liet hij uitzoeken wie deze vrouw was. Tenslotte kwam uit dat dit een arme vrouw was, die iedere dag opnieuw met water en voedsel was gekomen voor de paarden die de zware stenen voor de bouw van de kerk naar boven hadden moeten slepen. En daarom staat háár naam voor eeuwig en altijd op die gedenksteen. De moraal van dit verhaal is: die vrouw had dit uit liefde gedaan, in het verborgene, niet voor haar eigen glorie, en dat wat je uit liefde doet heeft eeuwigheidswaarde, dat doet ertoe, niet dat wat je doet voor eigen eer, als zelfverheerlijking.
En inderdaad, je hoeft er niet rijk voor te wezen om dingen vaak meer te doen voor je eigen glorie en voldoening, dan uit liefde en dienstbaarheid zoals zou moeten en uiteindelijk voor Onze Lieve Heer zelf. Dat kan ons ook overkomen in het dagelijks leven en zelfs bij het werk dat we doen voor de kerk. Iemand deed de bloemen in de kerk - dat was niet hier, hoor - en niemand mocht daar aan komen. Toen iemand anders een bosje bloemen op het Maria-altaar had neergezet, was de kerk te klein: “Iemand komt op mijn terrein!” En een ander wilde precies bepalen wie er wel en wie er niet mee mocht doen met het koor, met de kerkschoonmaak of nog iets anders: die mensen waren niet leuk, zij werden niet zo gezellig bevonden, zij mochten er niet bij. Je eigen positie, de gezelligheid met elkaar, de menselijke dingen, worden dan belangrijker, dan waar het eigenlijk om gaat: onze band met de Heer, onze dienst aan Hem, dat je het doet voor Hem, het beleven van Zijn dienstbare liefde.
Dat kan ons nú gemakkelijk overkomen, dat gebeurde ook al in de tijd van Jezus. In het jaar 20 voor Christus deed koning Herodes in Jeruzalem een belangrijke aankondiging, de geschiedschrijver Flavius Josephus bericht ons erover. Herodes wilde in zijn stad een nieuwe tempel bouwen, mooier en schitterender dan de temper die er stond. “Dit werk”, zo sprak hij, “zal evenzeer de eer van God als onze eigen roem gaan dienen”. En zo was het: de tempel werd versierd met gouden platen en schitterde aan alle kanten in de zon.. Het was het mooiste tempelcomplex van de wereld en iedereen sprak er met bewondering over. Wiens grootheid diende dat eigenlijk? De handel in dieren voor de offers, werd bij die gelegenheid overgeplaatst van een plaats in de buurt van de tempel naar het eerste plein van de tempel, het voorhof van de heidenen. Niet iedereen was daar gelukkig mee, ook Jezus niet zoals we vandaag in het evangelie hebben gehoord. Het argument moet wel iets geweest zijn als dat dit voorhof toch niet de eigenlijke tempel was, maar een soort voorportaal of plein voor de kerk. Maar Jezus gaat er hard tegen in en geselt de kooplui de tempel uit. Als je aan Jezus alleen als een soort zoetsappige, lieve, halfzachte figuur had gedacht, kom je nu bedrogen uit. Daar komt nog iets bij. Het eigenlijke plein dat bestemd was voor het gebed, was alleen toegankelijk voor de Joden, anderen mochten daar niet komen, daarom telde dat voorplein van de heidenen niet zo mee.
Maar als Jezus dat voorplein reinigt en het tot plaats van gebed verklaart, begint hij te meteen verwijzen naar de tempel van zijn lichaam, naar zijn kruisdood en verrijzenis. Jezus is de nieuwe tempel en die nieuwe tempel kent geen onderscheid, geen voorplein van heidenen die er niet bij horen. Wie je ook bent, arm of rijk, maar vooral arm, zwart of wit, man of vrouw, met een braaf en keurig leven achter je of met vele fouten en zonden, of je nu op het voorplein van de Joden of het voorplein van de heidenen staat, je bent uitgenodigd om erbij te horen, om deel uit te maken van de ene gemeenschap van Christus’ kerk en zo moeten wij dus ook naar anderen zijn: uitnodigend om die stap te zetten en erbij te willen horen, bij de gemeenschap.van Christus en Zijn kerk. Het gaat er in de Kerk alleen om of je Hem wilt dienen, of je Hem wilt liefhebben en je naaste als jezelf.
We praten ook met elkaar vaak heel gemakkelijk over uiterlijke dingen, over wat je doet en hoe je het doet, wat je leuk vindt en wat niet, over vakanties en het weer, maar niet zo gauw over de innerlijke dingen, over het geloof, de hoop en de liefde. En toch gaat het d'áárom, dat is belangrijk, dat is de kern.
De Heer nodig ons vandaag in feite uit om van onze leefomgeving, in onze contacten die wezenlijke zaken in te brengen, niet teveel op die menselijke dingen te focussen, niet uit te sluiten maar uit te nodigen, omdat iedereen geroepen is erbij te horen. Daarom moeten wij bereid zijn eens over iets al te menselijks heen te stappen, terwille van de eenheid, terwille van de liefde, terwille van Christus en Zijn Kerk...
AMEN