Ontmoeting verantwoordelijken Neocatechumenale Weg
Op vrijdagavond 9 oktober was ik in Dordrecht voor een boeteviering. Daar waren verantwoordelijken, missiegezinnen en catechisten van de gemeenschappen van de Neocatechumenale Weg in Nederland bijeen voor een ‘conviventie’ een driedaagse periode van bezinning, gebed en ontmoeting.
Enkele honderden verantwoordelijken maakten de boeteviering mee, evenals een dertigtal priesters. Tijdens de viering was er gelegenheid om het boetesacrament te ontvangen, waar zeer veel gebruik van werd gemaakt. Bruna Spandri stelde de gemeenschappen en de missies ‘ad gentes’ kort voor. Het evangelie van de dag werd voorgelezen (Lc. 11, 15-26) waarin Jezus ervan wordt beschuldigd door de duivel de duivels uit te drijven en Jezus onder meer spreekt over de onreine geest die een mens verlaat en met zeven slechte geesten terugkeert.
In de homilie heb ik onder meer gesproken over het dienend karakter dat man en vrouw eigen moet zijn in het huwelijk: alleen met een geest van dienstbaarheid, zoals de apostel Paulus schrijft, kun je een relatie goed en mooi maken. Door de erfzonde is dat voor ons mensen niet altijd gemakkelijk: we willen heersen, niet dienen. Het komt ook in dit evangelie tot uiting waar Jezus wordt bekritiseerd en men de gaven van de God in Hem niet wil erkennen. Maar de geest van dienstbaarheid maakt echter het leven mooi, het is ten diepste een ontvankelijkheid, die ons ook helpt de gaven van de Geest te onderscheiden.
De strijd tegen de zonde is uiteindelijk een gevecht tegen ons verlangen te willen heersen, tegen de hoogmoed. Een heel belangrijk middel is het onderscheidingsvermogen waardoor we onze eigen zwakke plekken onder ogen zien. Toch zullen het vaak de duivels zijn die we net hebben weggejaagd, die weer terugkeren: het zijn dezelfde zwakke plekken die opspelen en die ons tot dezelfde zonden brengen. Dat moet ons niet mismoedig maken: het is belangrijk te zien hoe de barmhartige blik van Jezus op ons rust, die ons aanvaardt zoals we zijn en die opnieuw voor ieder van ons afzonderlijk zijn leven weer zou willen geven.
Het is die liefde die ons ook de moed mag geven om met vertrouwen, ja met vreugde onze zonden te belijden. We hebben de neiging om zelfs in het belijden van onze zonden nog goed uit te willen komen, geen slecht figuur te willen slaan. Maar we hoeven geen indruk te maken, niet op de priester, die zelf ook maar een mens is, en zeker niet op God die ons beter kent dan wij onszelf kennen. Laten we onze blik gericht houden op Zijn eindeloze barmhartigheid en bedenken dat het er niet om gaat dat wij perfect zijn, maar dat wij allemaal als bedelaars naar |hem toe komen en leven van Zijn liefde en barmhartigheid voor ons.