De onbevlekte ontvangenis van Maria
geschiedenis, ontwikkeling van de leer, betekenis en bijbelse achtergrond
Op het hoogfeest van de onbevlekte ontvangenis van Maria heb ik in het museum Ons' Lieve Heer op Solder als afsluiting van de presentatie "Lieve Maria", rond het Maria-beeld uit rond 1700 van het musem, onderstaande lezing gehouden over de onbevlekte ontvangenis van Maria.
In het museum zelf was er een beperkte groep toehoorders, anderen volgden de lezing via de livestream. Aan het begin van de lezing heette directeur mw. Birgit Büchner allen welkom
De lezing is nog te volgen op kathedraal tv: Lezing: Lieve Maria vanuit Museum 'Onze lieve Heer op solder' - YouTube
DE ONBEVLEKTE ONTVANGENIS VAN MARIA
In dit artikel staan we stil bij de achtergronden en de ontwikkeling van de leer over de onbevlekte ontvangenis van Maria. En wat heeft dit dogma ons vandaag nog te zeggen?
Lourdes en Rue du Bac
Het stadje Lourdes in Zuid-Frankrijk is wereldwijd bekend omdat Maria daar tussen 11 februari en 16 juli 1858 achttien keer aan een veertienjarig, ongeletterd meisje verscheen. Die tiener - Bernadette - was te dom en onontwikkeld bevonden door haar pastoor om haar eerste heilige communie te doen (die men toen nog op twaalfjarige leeftijd deed). Bernadette had dus geen idee wat het betekende toen zij aan de dame die haar verscheen - op verzoek van de pastoor - vroeg wie zij was en die dame als antwoord gaf: “Ik ben de onbevlekte Ontvangenis”.[1]
Achtentwintig jaar eerder in 1830 in de Rue du Bac in Parijs had Catharina Labouré eveneens verschijningen van Maria gehad en de opdracht gekregen de “wonderdadige medaille” te laten maken met de bede ”O, Maria zonder zonde ontvangen...”.
Het waren twee gebeurtenissen die verwezen naar de onbevlekte ontvangenis van Maria. Dat was toen niet een nieuw geloof en zelfs niet alleen iets van katholieken. De Koran kent de maagdelijke geboorte en de zuiverheid van Maria.[2] En in de Oosterse Kerken - de orthodoxe kerken en de oude Oosterse kerken - wordt niet zo gauw over de “onbevlekte ontvangenis” gesproken of geschreven, maar het gaat daar wél over Maria als de “geheel heilige” (Pan’agia), de “totaal zuivere”. En Augustinus schreef in zijn werk De natura et gratia al dat Maria met zonde niets van doen had.[3]
Toch was die onbevlekte ontvangenis van Maria in die negentiende eeuw actueel en tussen die twee verschijningen in en tegen de achtergrond van een lange traditie vond er in Rome een gebeurtenis plaats die een einde maakte aan een eeuwenlange discussie over dit thema.
Op die discussie zullen we later nog ingaan, maar eerst gaan we naar het gebeuren in Rome.
De afkondiging van het dogma
Op 8 december 1854 werd in de Sint Pieter op plechtige wijze bij Bulle Ineffabilis Deus het dogma van de onbevlekte ontvangenis van Maria afgekondigd door de zalige paus Pius IX.2.
Van een dogma spreken we als de paus als opperste herder en leraar of een oecumenisch concilie in eenheid met de paus, de katholieke leer over geloof of moraal definitief vaststelt voor de gehele kerk. Dat komt maar zelden voor en het is dus een vrij uniek gebeuren.
Maar vandaag precies 166 jaar geleden vond in de Sint Pieter zo’n dogmaverklaring plaats. Een van de bisschoppen die daarbij aanwezig was in het Vaticaan was de nieuwe aartsbisschop van Utrecht, Johannes Zwijsen, die speciaal naar Rome was afgereisd. Het was een plechtige gelegenheid. Volgens het protocol had de paus de dogmaverklaring zittend moeten verrichten, want de cathedra, de zetel van de paus is een leerstoel. Maar net op dat moment scheen er een zo scherpe zonnestraal naar binnen, dat de paus moest gaan staan om zijn tekst te kunnen lezen. Dan moest dat zo ook maar worden weergegeven, vond de paus. Zo vinden we hem dan ook afgebeeld op een bekende schildering van Franco Podesti, die ergens in het Vaticaan (in de Torre Borgia) te vinden is.[4]
Pius IX en de voorbereiding van de dogmaverklaring
Voorafgaand aan deze uitspraak had de paus, die vele verzoeken had gekregen om de Onbevlekte ontvangenis als dogma af te kondigen een commissie van twintig theologen ingesteld die op twee na voor de afkondiging van dit dogma waren.[5] Op 2 februari 1849 stuurde de paus een encycliek “Ubi primum” aan alle katholieke bisschoppen om hun mening erover te vragen. Van de 603 bisschoppen die werden gevraagd, spraken 546 zich hiervoor uit.[6] Er waren toen dus duidelijk nog niet zoveel bisschoppen als nu (in 2018 waren dat er 5173). Daarna werd nog lang gewerkt aan verschillende ontwerpteksten voor de bulle, maar in 1854 was het zover dat de afkondiging kon plaatsvinden.
Dit was dus, zoals ik vermeldde, de afsluiting van een eeuwenlange geschiedenis van discussie over een onderwerp waar Augustinus en Thomas van Aquino zich al mee bezig hadden gehouden.
De betekenis van de uitdrukking “Onbevlekte ontvangenis”
Maar voordat we bij die discussie stilstaan: wat houdt “Onbevlekte ontvangenis” nu precies in? Veel mensen denken dat dit over de maagdelijkheid van Maria gaat, dat zij onbevlekt ontvangen is doordat zij moeder is geworden door de overschaduwing van de heilige Geest en niet door een man, maar dat is het niet. Dit dogma gaat over iets anders. Het gaat over Maria die in de schoot van haar moeder is ontvangen zonder de erfschuld die op heel het menselijk geslacht weegt sinds het begin. Het gaat dus over de vraag of Maria aan die erfschuld onderhevig is geweest, die maakt dat een mens geneigd is om aan zichzelf te denken, aan grootheid en macht, aan heersen en niet aan dienen, een vloek die over alle mensen is gekomen. Die vloek was het gevolg van het bezwijken voor de verleiding om groot te zijn als God en kennis te hebben van goed en kwaad, kennis en macht, een keuze die in de bijbel wordt verbeeld door het paradijsverhaal (Gen. 3).
Door leven, lijden, sterven en verrijzen van Jezus Christus werd die vloek omgekeerd, want Hij koos voor nederigheid, ontlediging en de dood van een slaaf, van een misdadiger.
Het dogma van de onbevlekte ontvangenis houdt in dat Maria zonder de belasting van die erfschuld in de schoot van haar moeder is ontvangen. Zij kwam ter wereld zonder neiging tot het kwaad. Maar de apostel Paulus schrijft in de brief aan de Romeinen over de erfschuld: “Zoals door één mens de zonde in de wereld is binnengetreden en door de zonde de dood, zo is ook de dood over alle mensen gekomen” (Rom. 5, 12). Maar waarom is Maria daarvan dan uitgezonderd? En hoe kan dat? Maria was toch een mens en Jezus Christus is toch de verlosser van alle mensen? Maria is toch ook verlost?
Deze vragen hebben theologen en gelovigen lang bezig gehouden. Ook in de protestantse traditie zijn hier veel vragen bij gesteld, hoewel Maarten Luther in de onbevlekte ontvangenis geloofde: was dit niet een typisch Roomse uiting van overdreven Mariaverering? Miste dit niet iedere Bijbelse grondslag?[7]
Maria in het kindheidsevangelie volgens Lucas
Toch ligt de oorsprong van de leer over de onbevlekte ontvangenis van Maria in de heilige Schrift, hoewel je dit dogma natuurlijk niet letterlijk in de bijbel terug kunt vinden. We moeten daarvoor allereerst teruggaan naar het Lucas-evangelie en de boodschap van de engel Gabriel (Lc. 1, 26-38).
Het evangelie van Lucas gaat in de eerste twee hoofdstukken, in wat het “kindheidsevangelie” wordt genoemd, over de geboorte van Jezus en Johannes de Doper. In die hoofdstukken wordt de parallel uitgewerkt tussen Johannes de Doper en Jezus, waarbij steeds weer duidelijk wordt dat Jezus de Voorloper Johannes ver overtreft.
Johannes wordt geboren uit ouders die eigenlijk te oud zijn om kinderen te krijgen, maar Jezus wordt geboren uit de heilige Geest die de Maagd Maria overschaduwt; Elizabeth wordt door God gezegend, maar Maria is dé gezegende onder de vrouwen en de moeder van de Heer (Lc. 1, 42); de geboorte van Johannes is bijzonder, de tong van zijn vader wordt dan losgemaakt en die zingt Gods lof, maar bij de geboorte van Jezus verschijnt een engel en een hemelse heerschare zingt Gods lof, enzovoorts. Jezus, zo is duidelijk, is vele malen groter dan Johannes de Doper.
Daarbij bevatten deze teksten uit het kindheidsevangelie verschillende verwijzingen naar oudtestamentische gebeurtenissen en teksten, naar Jesaja 7 ook naar Zefanja 3,16vv, Daniël 7, 14 en 2 Samuel 7,12, teksten die gaan over de grote koning die moet komen. Het doel van deze verwijzingen is aan te geven dat de geboorte van Jezus de oudtestamentische geboorten van grote figuren vèr overtreft en zelfs de geboorte van Johannes de Doper, die de grootste is van allen die de Heer zijn voorgegaan.
Van de profeet Jesaja staat geschreven dat zijn zonden bij zijn roeping werden weggenomen en zijn schuld werd bedekt (Jes. 6, 7) en van de profeet Jeremia wordt zelfs vermeld dat hij al bestemd was tot profeet voor de volken voordat hij geboren was (Jer. 1, 5). Dat waren belangrijke profeten, maar de geboorte van Jezus is nog veel meer dan dat: die geboorte komt in het Lucas-evangelie niet alleen naar voren als een hoogtepunt maar ook als een definitieve wending in de geschiedenis. Niet voor niets zegt de engel tot Maria dat Jezus, de beloofde Verlosser, voor eeuwig koning zal zijn. Dat is dus zelfs nog na het einde der tijden. Die verwijzing naar Zijn eeuwige heerschappij, dat “eschatologische accent”, zoals men dat noemt, wordt versterkt doordat in het evangelie uitdrukkingen worden gebruikt die verwijzen naar oudtestamentische eschatologische passages, met name uit de profeten Zefanja 3, 14-17 en Zacharia 9,9.
Maria wordt aangesproken door de engel met de woorden “Wees gegroet,” in het Grieks “chairè”, dat letterlijk “verheugt u” betekent. Dat woord werd ook gebruikt als gewone groet maar in het licht van het vervolg van die zin: “Verheug u, begenadigde” en door die verwijzingen naar de profeten, lijkt het erop dat “Chairè” hier de Messiaanse, eschatologische vreugde aanduidt: Verheug je, begenadigde, de Messias is op komst.
Dit is dus - om zo te zeggen - echt een moment waar geen erfschuld bij past. Hier gebeurt iets waarvan de profeten van vroeger eeuwen alleen een glimp hadden opgevangen in hun visioenen. Maria staat de engel te woord als “de begenadigde”.
De parallel tussen de beide kinderen Jezus en Johannes weerspiegelt zich in een parallel tussen de moeders: bij beiden is sprake van een duidelijk ingrijpen van Godswege, maar Maria “overtreft” Elisabeth, zoals deze laatste duidelijk aangeeft wanneer Maria haar bezoekt: “Waaraan heb ik het te danken dat de moeder van mijn Heer naar mij toekomt” (Lc. 1, 43).
Bij dat bezoek van Maria aan Elizabeth staat dat Elizabeth vervuld werd van de heilige Geest (Lc. 1, 41) en ook haar ongeboren kind springt op in haar schoot als Maria - zwanger van Jezus - naar haar toekomt. Van Maria staat al bij de eerste aankondiging door de engel dat zij “de begenadigde” is (Lc. 1, 28) en de heilige Geest komt over haar zodat zij moeder wordt (Lc. 1, 35). Maar als je begenadigd bent, dan heeft de erfschuld zijn kracht verloren.
En Maria is zeker niet minder dan Elizabeth of Johannes. Als die laatste twee al vervuld werden van de heilige Geest, dan Maria eens te meer!
Begenadigde
Geen wonder dat iedereen zich afvroeg: op welk moment zal Maria dan geheiligd zijn, zij die de moeder is van de grootste die ooit op aarde geboren is en Elizabeth ver overtreft?
De aanduiding van Maria als “vol van genade”, “de begenadigde” in de begroeting door de aartsengel Gabriel, luidt in het Grieks kecharitoménè; die uitdrukking geeft de naam van een titel aan, die aanduidt dat de drager van die naam of die titel niet “slechts” vol van genade is maar dat die genade zijn wezen bepaalt en uitmaakt; die persoon is dat, Maria ís de begenadigde.
Hoe de Kerk en de traditie dit uiteindelijk zijn gaan begrijpen is: bij Maria vallen schepping en begenadiging ineen. Zij is bij haar conceptie al begenadigd. Dat is precies wat in het dogma van de onbevlekte ontvangenis wordt verwoord. Tegelijk geeft dat woord aan dat er wel iets gebeurd is: als je begenadigd wordt, ben je eigenlijk wél schuldig, maar je krijgt gratie. Dat moment van “gratieverlening” heeft dus bij Maria meteen vanaf het begin van haar ontvangenis gebeurd: zij is zonder erfzonde, zonder erfschuld ontvangen, maar wel door Gods genade, niet uit zichzelf maar door de verlossing die Jezus ons zou gaan brengen.
Paus Johannes Paulus II is op de betekenis van de uitdrukking “kécharitomènè” - de begenadigde, vol van genade - ingegaan.[8]
“Volgens het Semitisch gebruik drukt de naam de werkelijkheid van personen en zaken uit die aldus worden aangeduid. De titel “vol van genade” manifesteert derhalve de diepste dimensie van de persoonlijkheid van de jonge vrouw uit Nazareth: zij is gemodelleerd door de genade en zij is zozeer het voorwerp van de goddelijke gunst dat zij kan worden gedefinieerd door deze heel bijzondere uitverkiezing. Het concilie herinnert eraan dat de Kerkvaders naar die waarheid verwezen wanneer zij Maria de “volkomen heilige” noemden en daarbij aangaven dat zij “als het ware door de heilige Geest gevormd en tot een nieuw schepsel gemaakt was” (LG 56).
Maar tot dit inzicht was men nog niet meteen gekomen; voordat de dogmaverklaring er was, zou er nog heel wat gebeuren: een langzame groei in inzicht door de geschiedenis heen.
Nieuwe Eva
Dat inzicht begon al heel vroeg in de christelijke geschiedenis te rijpen. Dat begon met het trekken van de parallel tussen de man en de vrouw in het Paradijs, de oude Adam en Eva, en Jezus en Maria, nieuwe Adam en nieuwe Eva.
De apostel Paulus had Jezus in de eerste brief aan de Korintiërs al “de laatste Adam” genoemd en als Jezus Zijn openbaar leven begint, is het eerste wat Hem na Zijn doop overkomt dat Hij in de woestijn door de duivel op de proef wordt gesteld (Lc. 4, 1-13 en parallelplaatsen). Pal daarvoor, tussen doop en woestijn, vermeldt Lucas een geslachtslijst van Jezus die terug gaat tot Adam, die dan de zoon van God wordt genoemd (Lc. 3, 23-38). De parallel is duidelijk: de eerste Adam bezwijkt voor de bekoring van het paradijs, de nieuwe Adam weerstaat die oude slang die de duivel is. Ook Johannes begint zijn evangelie met een verwijzing naar de schepping: “In het begin was het Woord...en het Woord was God. Alles is door Hem geworden... in Hem was het leven en dat leven was het licht der mensen. En het licht schijnt in de duisternis en de duisternis nam het niet aan” (Jo. 1, 1-5). Zo verwijst Johannes naar het begin van de schepping en vat de missie van het eeuwige Woord - de preexistente Logos -, Jezus Christus, samen als licht dat in de duisternis van het kwaad schijnt, dat in het begin van de schepping is ontstaan. Door Christus begint de nieuwe schepping (Jo. 1, 12-13).[9] In het tweede hoofdstuk volgt bij Johannes het verhaal van de bruiloft van Kana, waar Maria Jezus uitnodigt het eerste wonder te doen waarmee Jezus Zijn heerlijkheid openbaart (Jo. 2, 11). Jezus beantwoordt de vraag van Zijn moeder met de aanspreking “Vrouw” - “Vrouw, wat is er tussen U en mij?” (Jo. 2, 4) - die Hij ook op het kruis zal herhalen: “Vrouw, zie daar uw zoon” (Jo. 19, 26). Ook de apostel Paulus noemt Maria “vrouw” (Gal. 4,4).
Dan ligt dus de parallel Man - Vrouw, Adam- Eva, Jezus - Maria erg voor de hand. De christelijke schrijvers uit de tweede eeuw noemden Maria dan ook de nieuwe Eva.
De heilige Justinus (✝ 165) trekt bijvoorbeeld de parallel tussen Eva en Maria met deze woorden:
“Wij weten dat Hij... door de Maagd mens werd, zodat de ongehoorzaamheid die van de slang uitging op dezelfde wijze ongedaan zou worden gemaakt als zij ontstond. Want Eva, die maagd was en onbesmet, gaf leven aan ongehoorzaamheid en dood, doordat zij het woord van de slang ontving. De maagd Maria echter ontving geloof en vreugde toen de engel Gabriel het blijde nieuws aankondigde dat de Geest van de Heer over haar zou komen...”.[10]
De heilige martelaar en kerkvader Ireneüs van Lyon (✝ 202/212) gebruikt de parallel van Jezus en Maria met Adam en Eva een aantal keren. Hij noemt dat “recapitulatio”: dat wat bij Adam en Eva is gebeurd moet worden hernomen en hersteld in de nieuwe Adam en Eva. Ik citeer één voorbeeld uit zijn werk Adversus Haereses, tegen de ketterijen:
“Door toedoen van een ongehoorzame maagd was de mens getroffen, en eenmaal gevallen werd hij onderhevig aan de dood; op diezelfde wijze is het door middel van een Maagd, die aan het woord Gods gehoorzaamde, dat de mens wedergeboren is tot het leven. ...het was noodzakelijk en (God) waardig dat Adam in Christus hersteld zou worden.... en dat Eva hersteld zou worden in Maria, opdat een maagd, pleitbezorgster geworden van een maagd, door middel van een maagdelijke gehoorzaamheid de maagdelijke ongehoorzaamheid zou ontbinden en te niet doen”.[11]
De kerkvaders zien dus het gebeuren van de boodschap van de engel aan Maria als een soort “reset” van het paradijsverhaal: we doen het even overnieuw, maar nu goed. Eva was maagd en onbesmet, Maria was maagd en onbesmet. Daarbij past dus dat Maria vrij van erfschuld haar “Ja” tot God zou spreken in dienstbaarheid: “mij geschiede naar Uw woord”.
Enkele getuigenissen uit de eerste duizend jaar
De vraag was daarom niet óf Maria geheiligd was, maar veeleer wanneer dat dan was gebeurd.[12] de heilige Gregorius van Nazianze was van opvatting dat de heiliging van Maria plaats vond vóór de menswording van Gods Zoon in Maria’s schoot, anderen - zoals de heilige diaken Efrem, Severinus van Gabala of Jacobus van Saroeg - meenden dat die bij de menswording voltrokken werd. Theoteknos van Livias, een Palestijnse bisschop (+ rond 650), heeft het over de zuiverheid en onbevlektheid van Maria vanaf het begin van haar leven en Andreas van Kreta ziet de onbevlekte geboorte van Maria als het begin van de nieuwe schepping.[13]
De heilige Efrem (306-373) sprak in zijn hymnen en gedichten met veel vuur over de zondeloosheid van Maria: “Gij [= Christus JH] alleen- en uw moeder -, zijt schoon boven alles; want in U, o Heer, is geen enkele vlek, en in uw moeder geen enkele smet”, waarbij Efrem Maria vergelijkt met Eva voor de zondeval: “Twee vrouwen, Maria en Eva, zijn even onschuldig, even argeloos; de een heeft onze dood veroorzaakt, de andere ons leven”.[14]
Verbreiding van het feest
In het algemeen werd over het precieze moment van heiliging van Maria toen niet zo nagedacht. De kerkvaders zien die heiliging als een persoonlijk privilege dat aan Maria is verleend omdat zij de Moeder van God zal worden. Bij haar begint de verlossing van de wereld.
Sinds de zevende eeuw werd in het Oosten een feest gevierd ter ere van de ontvangenis van Maria, zoals dat op het feest van de Aankondiging van de Heer voor haar Zoon werd gedaan; dit feest werd vanaf de tiende eeuw ook in het Westen gevierd, aanvankelijk op verschillende dagen: in Napels werd het feest sinds het midden van de negende eeuw op 9 december gevierd, in Engeland in Canterbury, Winchester en Exeter sinds de elfde eeuw op acht december, negen maanden voor de geboorte van Maria op 8 september, maar pas sinds 1708 wordt dit feest in heel de Kerk gevierd (paus Clemens XI).
En in Nederland? In ons land wordt het feest sinds het begin van de 12e eeuw gevierd met name door de komst van de Norbertijnen.[15] De heilige Norbertus (1085-1134) die uit onze streken komt (geboren in Xanten of Gennep), had in een visioen Maria gezien die hem de opdracht gaf de orde te stichten en een wit kleed te dragen on te getuigen van de onbevlekte ontvangenis van Maria en hij stimuleerde zijn volgelingen de norbertijnen om daar devotie voor te hebben. Vanaf 1302 werd het feest verplicht in alle abdijen van de orde.[16]
Vanaf de tijd van Norbertus vinden we ook in Nederland allerlei uitingen van geloof in en devotie voor de onbevlektheid van Maria, zoals abdijen die werden gesticht ter ere van de “altijd onbevlekte Maagd”. Voor het einde van de dertiende eeuw werd in het gebied rond Den Dollard in het dekenaat Farmsum (Groningen) al het lied gezongen: “Wees gegroet, o Maagd, die onbevlekt ontvangen zijt”.[17] In de kronieken van Emo en Menco, abten van Wittewierum - een Norbertijnerabdij - wordt verhaald hoe dit gekomen is. Zij vertellen het volgende verhaal:
“In het jaar des Heren 1280 verliet Hessel, deken van Farmsum (bij Apingadam), zijn vaderland en kwam met zijn knecht en twee gezellen naar Parijs om er een van zijn ogen te laten verzorgen en er te studeren. Toen hij nu te Parijs was, vernam hij, dat twee meesters met elkaar redetwistten over de Ontvangenis der Maagd Maria, of deze verering waardig was of niet. Toen zij het niet eens konden worden, omdat de een zei en met krachtige reden verzekerde, dat zij gevierd moest worden, de ander daarentegen leerde van niet, gebeurde het op de dag der Ontvangenis dat de meester die deze niet wilde eren, en zijn leerlingen begon te onderrichten opdat zij zijn mening zouden verdedigen, in tegenwoordigheid van alle aanwezigen stom werd. Hierdoor trad hij in zijn binnenste en kreeg berouw over zijn verkeerde bestrijding, welke hij tegen de Ontvangenis van de glorievolle Maagd gevoerd had, en beloofde: mocht de Moeder der barmhartigheid hem de spraak teruggeven, dan zou hij geheel zijn leven op de Ontvangenis der Maagd Mariafeest vieren, en aan allen, wie hij kon, prediken dat dit feest plechtig gehouden moest worden. Om kort te gaan: de Moeder van alle genade, die de schoot van haar barmhartigheid welwillend opent voor allen die haar met heel hun hart aanroepen, nam niet langer wraak op de belediging, maar in één ogenblik - zoals hij stom was geworden - herkreeg hij ook het gebruik van de spraak, en verkondigde openlijk aan allen, wat hem overkomen was. Door dit teken begon men het feest der Ontvangenis met groter eerbied te vieren, en toen de deken dit en dergelijke omstandigheden te Parijs vernomen had en daar het gehele officie van de Ontvangenis had gezien, nam hij dit bij zijn terugkeer mee naar het vaderland, en met toestemming van de officiaal van de bisschop heeft hij dit feest jaarlijks doen vieren in zijn dekenaat”.[18]
En zo verbreidde het feest zich in Nederland.
Discussie in de scholastieke periode
Maar dit betekent nog niet dat de onbevlekte ontvangenis van Maria nu voortaan zonder slag of stoot zou worden aangenomen. Het tijdperk van de scholastiek was begonnen, een stroming die op filosofisch en theologisch gebied logisch redenerend, met tegenstellingen, opwerpingen en duidelijke conclusies te werk ging. Zo wilden de grote denkers ook dit geloofsmysterie ontleden. Want als de erfschuld met het leven zelf wordt doorgegeven en Maria een mens is, hoe kan zij dan zonder erfschuld zijn ontvangen? In West-Europa ontstond dan ook een polemiek over het moment waarop Maria was geheiligd, vanwege die mening van verschillende theologen dat Maria op grond van haar mens-zijn en haar zuiver menselijke afstamming toch aan de erfschuld onderworpen moest zijn geweest. Betekende een onbevlekte ontvangenis van Maria niet dat Maria geen verlossing nodig heeft gehad? In de tijd van de vroege scholastiek werd deze discussie intensief gevoerd. Om het nog wat gecompliceerder te maken: de discussie had ook van doen met een meningsverschil onder theologen over het moment waarop de menselijke ziel werd ingestort; velen dachten dat dit niet meteen bij de conceptie gebeurde.
Anselmus van Canterbury (1033-1109), Benedictijnermonnik, heilige en kerkleraar, meende daarom dat Maria met de erfzonde ontvangen was, maar dat zij de grootst mogelijke heiligheid heeft bezeten die na de heiligheid van God denkbaar is, omdat zij door haar geloof geheiligd was.[19] Maar zijn leerling Eadmer van Canterbury (1060-1126) verdedigde het ontbreken van de erfzonde bij Maria; ook de engelen hebben toch geen erfzonde, meende hij. Zou de Heer Zijn moeder dan niet daarvoor sparen? Hij bracht dus het argument naar voren dat als God het kon doen, Hij het ook gedaan zou hebben.[20] Maar lang niet iedereen was het met hem eens. De heilige Bernardus van Clairvaux bijvoorbeeld was een groot Maria-vereerder (“De Maria numquam satis”) maar toch vond hij deze leer tegen de traditie en tegen het gezond verstand,[21] al was hij er ook wel vaak weer een beetje dubbel in.[22] Bernardus is ervan overtuigd dat Maria na haar ontvangenis door Gods genade is geheiligd in de moederschoot, want zij kan niet minder volmaakt geheiligd zijn dan de profeet Jeremia en Johannes de Doper over wie een heiliging in de moederschoot wordt vermeld.[23] Om die redenen noemt de kerkleraar Maria toch “De Onbevlekte” (Immaculata).[24]
De opvatting dat de onbevlekte ontvangenis van Maria niet mogelijk was omdat Maria een mens was en dús verlost moest worden en dus ook erfzonde had speelde nog een grote rol. Petrus Lombardus (1100-1160) dacht er zo over en diens grote werk, Liber sententiarum, moest in die tijd door alle grote theologen worden bestudeerd en van commentaar voorzien.
Zo kwam het dat ook Thomas van Aquino (1225-1274), Dominicaan, heilige en kerkleraar, van mening was dat Maria wel met de erfzonde werd ontvangen, maar werd gezuiverd in de schoot van haar moeder. Want je moet een menselijke ziel bezitten om genade te kunnen ontvangen en Thomas dacht - volgens de visie van die tijd - dat de ziel pas zo’n veertig dagen na de conceptie zou worden ingestort.[25] Maar over het feest van de onbevlekte ontvangenis van Maria dat toen al op vele plaatsen werd gevierd was hij mild. Dat feest was in de buurt van Napels, de streek waar Thomas vandaan kwam, al lang populair. Volgens Thomas moet men weliswaar niet denken dat Maria vanaf de conceptie onbevlekt ontvangen was, maar het was niet gek het zo te vieren omdat we het moment niet kennen.[26]
De oplossing: schepping en verlossing vallen bij Maria ineen
Uiteindelijk bracht een Franciscaan de oplossing, al werd die nog niet meteen door iedereen aangenomen: de zalige Duns Scotus (ongeveer 1263-1308). Als Christus inderdaad de volmaakte Verlosser is van heel het menselijk geslacht, dan is Hij niet alleen in staat om te zuiveren, maar ook om te voorkomen en te bewaren voor.... Hij heeft dat uit liefde gedaan voor de vrouw die Hij had uitverkoren om Zijn moeder te worden, met het oog op de menswording. [27]
Maria is bewaard voor de erfzonde, dat is de wijze waarop zij die de Moeder van God zou worden, deelheeft aan de verlossing, door de genade van het verlossend lijden en sterven van haar Zoon die bij wijze van anticipatie op Maria werd toegepast. Bij Maria vallen schepping en verlossing samen. Voor God die eeuwig is en dus buiten de tijd, kan dit geen probleem zijn! De redenering van Duns Scotus was eenvoudig: God kon het, het was passend, dus heeft Hij het gedaan. In het latijn: potuit, decuit, fecit.
Daarna wordt het thema van de onbevlekte ontvangenis van Maria ook door het Leergezag van de Kerk overgenomen. In 1477 gaf paus Sixtus IV deze leer als algemene geloofsopvatting van de christenen weer en verbood deze te verketteren; een jaar eerder had hij voor heel de Kerk de liturgie voor die feestdag goedgekeurd.[28] Het concilie van Trente heeft veel over de erfzonde gezegd, maar gaf daarbij aan dat dit niet op de moeder van God van toepassing was.[29] De heilige paus Pius V hield zich wat meer op de vlakte, maar hij was een Dominicaan en wilde waarschijnlijk zijn medebroeder Thomas van Aquino niet afvallen.[30] Maar na Pius V valt die terughoudendheid weg en in 1661 noemt paus Alexander VII de onbevlekte ontvangenis van Maria de algemene katholieke overtuiging.[31]
Toen was het nog maar een klein stap naar die bijzondere dag in 1854 toen het dogma werd afgekondigd door paus Pius IX.
Besluit
De onbevlekte ontvangenis van Maria laat ons zien dat een mens door God op z’n roeping wordt voorbereid. Hij heeft een plan met ieder mens en dat plan is er al voordat wij het beseffen. Soms overkomt ons iets dat we nog niet kunnen plaatsen maar dat terugkijkend een bijzondere betekenis blijkt te hebben voor onze levensroeping. Zo was het bij Maria. Zij was vanaf het eerste moment voorbereid op de missie die zij zou gaan vervullen. Natuurlijk, het was Maria die “ja” heeft gezegd, maar het was God die haar lang tevoren op die stap had voorbereid.
Dat vieren wij op 8 december.
De prefatie van het feest sluit hierbij aan:
“Gij hebt de maagd Maria gevrijwaard voor elke smet van de eerste zonde. Gij hebt haar, vol van genade, aan uw Zoon gegeven als een moeder die Hem waardig is, om haar te maken tot het beeld en het begin van de Kerk, Zijn bruid, zonder vlek of rimpel. Want deze aller zuiverste maagd moest ons de Zoon schenken, het Lam zonder schuld, dat onze zonden wegneemt. Boven allen uitverkoren, werd zij geroepen om voor Uw volk genade te verkrijgen en een voorbeeld te zijn van heiligheid”.[32]
[1] G. HIERZENBERGER, O. NEDOMANSKY, Erscheinungen und Botschaften der Gottesmutter Maria. Vollständige Dokumentation durch zwei Jahrtausende (Augsburg, 1997), pp. 210-215.
[2] Zie bijv. Koran, III (Ali-Imraan), 43 en 48; vgl. DANIEL- ANGE, o.c., p. 27
[3] “cum de peccatibus agitur nullam de Maria Virginis propter honorem Domini volo haberi questionem”, in: De natura et gratia, in: https://www.studibiblici.it/pdf/immacolataconcezionetraisantiagostinoedanselmobibbiaearte.pdf (1.12.2020)
2 DzH 2800-2804.
[4] Proclamazione del dogma dell’Immacolata Concezione - Missionarie della Divina Rivelazione
[5] P. Görg wijst erop dat het in het Duitse taalgebied vooral anonieme geschriften zijn die aandringen op de dogma-verklaring, naast de theologen A. Berlage (1805-1881) en J.H. Oswald (1817-1903), zie: P. GÖRG, “Sagt an, wer ist doch diese”. Inhalt, Rang und Entwicklung der Mariologie in dogmatischen Lehrbüchern und Publikationen deutschsprachiger Dogmatiker des 19. Und 20. Jahrhunderts (Dissertationes Theologicae, dl. 2, Roma, 2007), p. 393.
[6] DzH 2800 (zie inleiding boven de tekst).
[7] « Immaculée conception », in: P.R. AMBROGI; D. LE TOURNEAU, Dictionnaire encyclopedique de Marie (Desclée de Brouwer, Paris, Perpignan, 2015), pp. 567-576, over Luther: p. 573 met citaat uit de preek van Luther over de conceptie van Maria 17, 2. Luther ziet de basis in “Gij zijt de gezegende onder de vrouwen” (Lc. 1, 28)
[8] In zijn woensdagse audiëntie-catecheses van 8 en 15 mei 1996, zie DC 78(1996), pp. 507-508 en 554-555; het hiernavolgend citaat is uit de audiëntie-toespraak van paus Johannes Paulus II 15 mei, nr. 2, p. 555.
[9] Vgl. F. MANNS, L’Evangile de Jean à la lumière du Judaisme (Jerusalem, 2000[2]), pp. 22-26. 42vv.
[10] Dialoog met Trypho, 100, bijv. in: Saint Justin Martyr: Dialogue with Trypho (Roberts-Donaldson) (earlychristianwritings.com), of: Logos Virtual Library: Saint Justin Martyr: Dialogue with Trypho, 100 (logoslibrary.org).
[11] Adv. Haer. V.19.1, in: SC 153, pp. 248-250.
[12] In de geciteerde audiëntie-toespraak van 15 mei 1996 vermeldt paus Johannes Paulus II de hiernavolgende opvattingen van verschillende Griekse vaders.
[13] Vgl. « Conception de Marie », in : P.R. AMBROGI; D. LE TOURNEAU, Dictionnaire encyclopedique de Marie (Desclée de Brouwer, Paris, Perpignan, 2015), pp. 303-304 (cf. « Immaculée conception », ibidem, pp. 567-576.
[14] A. JANSSENS, Theotocos. Maria in de schriftuur en in de oudste overlevering (Brussel, Nijmegen, 1938), p. 261; zie bijv. de tekst van het gebed van de H. Efrem in: Katholiek gebedenboek (Brugge, 1986), p. 500.
[15] DANIEL-ANGE, o.c., p. 27; J. KRONENBURG, Maria’s heerlijkheid in Nederland, dl. 2 (Amsterdam, 1904), pp. 134-135.
[16] P.R. AMBROGI; D. LE TOURNEAU, Dictionnaire encyclopedique de Marie, o.c., pp. 833-834.
[17] KRONENBURG, o.c., pp. 136-137; daarna geeft deze auteur andere voorbeelden uit die tijd.
[18] H. JANSEN, A. JANSE, Kroniek van het klooster Bloemhof te Wittewierum (Middeleeuwse Studies en Bronnen, deel 20, Hilversum, 1991), Chronica Floridi Horti [continuatio], n. 18, pp. 492-495; ook vertaald bij KRONENBURG, Maria’s heerlijkheid in Nederland, dl. 2 (Amsterdam, 1904), p. 136.
[19] Zie E. HENDRICKX, “Maria”, in: Theologisch Woordenboek (Roermond, Maaseik, 1957), deel 2, kol. 3118-3119.
[20] In zijn Tractatus de conceptione S. Mariae (geschreven tussen 1109-1123); zie: A. JANSSENS, Theotocos, o.c., p. 260; over Eadmer, zie: A. KOLPING en R. WEIGAND, “Eadmer”, in: R. BÄUMER, L. SCHEFFCZYK, Marienlexikon, deel 2 (St. Ottilien, 1989), pp. 268-269. P.R. AMBROGI; « Eadmer de Cantorbery », in : D. LE TOURNEAU, Dictionnaire encyclopedique de Marie, o.c., p. 387.
[21] Vgl. Ibidem, i.l. “Quandoquidem Deus “totius boni plenitudinem posuit in Maria, ut proinde si quid spei in nobis est, si quid gratiae, si quid salutis, ab Ea noverimus redundare... quia sic est voluntas eius, qui totum nos habere voluit per Mariam” (“Want God heeft in Maria de volheid van alle goeds gelegd, opdat wij zouden weten dat van haar uit tot ons komt: iedere hoop, iedere genade, ieder heil.... want zo is de wil van Degene die heeft gewild dat wij alles zouden verkrijgen door Maria”), woorden van S. Bernardus, In Navitate S. Mariae de Aquaeductu, geciteerd in de encycliek Ubi primum, 2 febr. 1849 die paus Pius IX uitgaf ter voorbereiding op de dogmaverklaring van Maria’s onbevlekte ontvangenis (in: Enchiridion delle Encicliche, deel 2 (Bologna, 1996), nr. 133-136, hier nr. 133).
[22] Zie bijv: Sermo de XII stellis, in: Écrits..., o.c., pp. 27-28.
[23] Ten hemelopneming van Maria, Sermo II over Martha en Maria, in: Écrits..., o.c., pp. 137-138.
[24] 2e homilie “super missus”, in: Écrits..., o.c., p. 55 (SC 390, p. 132, n. 1, regel 22); sermo II over de bruiloft van Kana, in: ibidem, p. 123; vgl. 4e homilie “super missus”, ibidem, p. 92 (= SC 390, p. 218, n. 5).
[25] STh. pars III, q. 27; zie bijv. het Respondeo dicendum bij het tweede artikel van q. 27. D.A. JONES, The soul of the embryo: An enquiry into the status of the human embryo in the Christian tradition (London, New York, 2005[2]).
[26] STh. pars III, q. 27. Voor het antwoord van Thomas t.a.v. het gebruik het feest te vieren van de ontvangenis van Maria, zie: art. 2, ad 3; vgl. A. NICHOLS, o.c.; B. COLE, F. BELANGER, “The immaculate conception, St. Thomas and blessed Pius IX”, in: Nova et vetera (Eglish edition) 4(2006), pp. 473-494.
[27] “Zoals alle mensen Christus nodig hebben opdat de zonden die zij reeds hebben begaan hun vergeven worden, zo heeft Maria de Verlosser nog meer nodig gehad om niet bevlekt te zijn door de zonde. (...) Aldus heeft de gezegende Maagd zich nooit van God verwijderd, noch door een actuele zonde, noch door de erfzonde; en het bewijs daarvoor is juist de verhevenheid van haar Zoon, de Verlosser, de Verzoener en Middelaar. (...) Christus die ons volkomen met God heeft verzoend, heeft door zijn verdiensten ook bewerkt dat die zware ketenen werden weggehouden van tenminste iemand: dat was gepast voor geen enkele andere persoon dan zijn eigen Moeder. En daarom heeft Hij het gedaan”, Opus Oxoniense III d. 18 en Reportatio Parisiensis III d. 3, geciteerd bij DANIEL-ANGE, o.c., p. 32.
[28] DzH 1400; cf. W. BEINERT, “Die mariologischen Dogmen und ihre Entfaltung”, in: W. BEINERT, H. PETRI, Handbuch der Marienkunde, o.c., pp. 232-314, hier p. 287.
[29] DzH 1516; cf. W. BEINERT, a.c., i.l.
[30] DANIEL-ANGE, o.c., p. 34; E. HENDRICKX, a.c., kol. 3121
[31] DzH 2015-2017; W. BEINERT, a.c., i.l.; DANIEL-ANGE, o.c., p. 34.
[32] Prefatie van het Hoogfeest van de Onbevlekte Ontvangenis van de heilige maagd Maria, 8 December, in: Altaarmissaal voor de Nederlandse kerkprovincie, p. 979.