Geslaagd symposium over Petrus Codde en het schisma van 1723
In de H. Joannes de Doperkerk in Hoofddorp
Zaterdagmiddag 22 oktober vond eindelijk het symposium plaats naar aanleiding van het boek van mgr. dr. Dick Schoon, oud-katholiek bisschop van Haarlem, "Een aartsbisschop aangeklaagd in Rome", verschenen in 2019. Het symposium moest in 2020 worden afgelast vanwege Covid. Onder flinke belangstelling kon het nu worden gehouden in de Hoofddorpse Joannes de Doperkerk, met na afloop pannenkoeken eten in het onder de kerk gelegen "Fundament".
Het programma
Sprekers waren deze middag - onder leiding van dagvoorzitter mw. drs. Marieke Ridder - mgr. Dick Schoon, die onder meer toelichtte dat de aanleiding voor het boek de vondst was op de pastoriezolder van de dagboeken (in het Latijn) van Petrus Codde en zijn gezellen, over hun reis naar Rome, toen deze aartsbisschop zich daar moest verantwoorden over zijn opvattingen; Prof. Paul van Geest sprak over de genadeopvatting van Augustinus die het Jansenisme beïnvloedde; mgr. Dick Schoon vertelde daarna hoe het na terugkeer van Codde uit Rome verder ging tot de breuk van 1723 door de bisschopswijding van Cornelis Steenoven zonder pauselijk mandaat. Vervolgens heb ik een evaluatie gegeven van de dagboeken, het is de lezing die U hieronder vindt. mr. dr. Carolina Lenarduzzi vertelde daarna hoe het schisma door lekenogen werd gezien en bracht scherpe gedichten uit die tijd van voor- en tegenstanders van de "oud bisschoppelijke clerezij" (zoals de groep los van Rome ging heten) naar voren.
Er was flinke belangstelling voor dit symposium. Ook de voorzitter van de Raad van Kerken, dr. Geert van Dartel was aanwezig.
Vespers en pannenkoeken
Afgesloten werd met een vesperviering volgens de oudkatholieke traditie waarbij een vrouwenkoor heel fraai de psalmen zong en dr. Matthijs Ploeger het orgel bespeelde. Aansluitend was er een receptie in het onder de kerk gelegen "Fundament" waar op pannenkoeken werd getracteerd, omdat Codde en diens reisgezellen die ook aten tijdens hun verblijf in Rome. Er blijkt al uit dat ze niet helemaal konden aarden...
Een apostolisch vicaris in conflict met Rome - De dagboeken van Petrus Codde
Het boek
De publicatie van de oud-katholieke bisschop Dick Schoon, “Een aartsbisschop aangeklaagd in Rome. De dagboeken van aartsbisschop Petrus Codde en zijn metgezellen Jacobus Krijs en Benedict de Waal over hun reis naar en hun verblijf in Rome, 1700-1703” is een monumentaal werk, dat ik met veel plezier heb gelezen. Het is de eerste keer dat een Nederlandse vertaling is gepubliceerd van de complete Latijnse dagboeken van Petrus Codde en zijn reisgenoten. Zeer interessant is vooral het verblijf van het gezelschap in Rome want het verslag daarvan en met name van alle daar gevoerde gesprekken werpt meer licht op de onverkwikkelijke affaire die uitmondde in een schisma door de wijding van een bisschop zonder pauselijk mandaat, verricht door een Franse missie-bisschop, Marie-Dominique Varlet, die enkele jaren tevoren was gesuspendeerd wegens Jansenisme. Een eerste deel van het boek van bisschop Schoon geeft een kundige inleiding op de situatie van de katholieke kerk in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
“Een aartsbisschop aangeklaagd...” bevat dus een vertaling van de dagboeken van Codde en diens reisgezellen en die beschrijven vanzelfsprekend de moeilijkheden die Codde in Rome ondervond vanuit hun perspectief. Toch is het mogelijk door de opmerkingen van dit gezelschap heen een breder beeld te krijgen van de situatie waarin zij zich te Rome bevonden.
Apostolische vicaris en Hollandse missie
De inleiding en de toelichtingen van mgr. Dick Schoon zijn tamelijk objectief gehouden al kan een enigszins oud-katholieke invalshoek er niet aan ontzegd worden. Dat blijkt al wel uit de titel waarin Codde geen Apostolisch Vicaris wordt genoemd, maar “Aartsbisschop”. Petrus Codde was inderdaad titulair aartsbisschop van Sebaste, het titulair bisdom dat de paus hem had toegekend bij zijn benoeming, maar zijn functie was die van Apostolisch Vicaris, dat wil zeggen: iemand die in naam van de paus een bepaald gebied kerkelijk bestuurt. Dat is overigens geen principiële keuze van de auteur: de uitdrukking “Apostolisch Vicaris” wordt meer dan eens vermeld in het boek. Die functie van Apostolisch Vicaris was van toepassing nadat ons land tot missiegebied was geworden na het verbod op de uitoefening van de katholieke godsdienst in ons land. De missiegebieden vielen onder de Congregatio de Propaganda Fide, de Congregatie voor de verbreiding van het geloof. Codde en zijn reisgenoten hebben het in hun dagboeken dan ook steeds over “de Missie” als zij het over de kerk in Nederland hebben. Zo brengt Codde aan de paus verslag uit over de “staat van de Missie” (p. 308). Er is dus geen sprake van dat zij die missie-situatie niet erkenden of inzagen, al berustte later de keuze van Steenhoven en diens bisschopswijding-zonder- pauselijk-mandaat op een redenering over nog bestaande kapittelrechten ontleend aan de bisdommen-indeling van vóór de Alteratie (de overgang van ons land naar het Protestantisme), dus van vóór het begin van de “Hollandse missie”. Een eerste aanzet in deze denkrichting van “kapittelrechten” die zou leiden tot de keuze van een bisschop van Utrecht, is halverwege het boek te vinden in het dagboek van De Waal die het daar ineens over de bisdommen Utrecht en Haarlem heeft (p. 466).
Parallellen
Veel elementen in deze casus doen denken aan de recentere verwikkelingen rond een andere Aartsbisschop: Marcel Lefebvre (1905-1991), die eveneens Apostolisch Vicaris was (van Dakar in West-Afrika) en later bisschop van Tulle in Frankrijk werd en generaal overste van de Spiritijnen. Na vele gesprekken met Rome over zijn voorbehoud in de acceptatie van het tweede Vaticaans concilie, ging Lefebvre op 30 juni 1988 over tot het wijden van bisschoppen zonder pauselijk mandaat.
Dat laatste heeft Codde zelf nooit gedaan, de parallellen zitten vooral in de gesprekken met Rome en het verloop daarvan; ze zitten in de overtuiging dat Rome het katholieke geloof te gemakkelijk maakte en open stond voor de dwalingen van de tijd en ze zijn gelegen in het initiëren van een traject dat ongewild tot een schisma zou leiden.
Ontstaan van de problemen
De problemen rond Codde begonnen toen hij in Parijs Franse vrienden maakte die onder Jansenistische invloed stonden. Het Jansenisme was een stroming die vooral In Frankrijk en de Nederlanden verbreid raakte en waar ik straks iets meer over zal zeggen. Met die Jansenistische vrienden stond Codde ook in contact toen hij in Rome verbleef, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het dagboek van Krijs, een van de reisgenoten van Codde (bijv. 23 september 1701, p. 296). Dit had ertoe geleid dat Codde daags voor zijn bisschopswijding tegenover de internuntius - de gezant van de paus - had geweigerd het Formulier van Alexander VII (Denz. 2020, de Nodus) te ondertekenen, dat onder verwijzing naar twee pauselijke Constituties, stellingen uit “Augustinus” van Cornelius Jansenius veroordeelde (pp. 326, Codde F; 334; 479; 504). Jansenius was een bisschop van Ieper die na zijn dood naamgever van het Jansenisme werd. Ondanks dat deze verplichting niet was vervuld, was de bisschopswijding in strijd met de voorschriften toch doorgegaan. De weigering van Codde en van de Jansenisten om het Formulier te tekenen, was gestoeld op hun mening dat de visie van dit werk van Jansenius in de Constituties waarop de tekst van het Formulier betrekking nam, niet correct was weergegeven. Met de mogelijkheid dat daarover terechte discussie zou kunnen ontstaan, was echter al rekening gehouden in de formulering van de tekst van het Formulier; in feite ging het voor Codde dan ook niet alleen om de juistheid van citaten. Het ging ook om “de leer van de Leuvenaren”, de Jansenistisch beïnvloede leer die aan de Universiteit van Leuven werd onderwezen (p. 323) en die inging tegen de leer van de Jezuïeten die de vrije wil en de menselijke medewerking aan de genade beklemtoonden. Dat het voor Codde om de leer ging, blijkt uit diens afkeer van tegenovergestelde stromingen in de genadeleer en als Codde het Formulier ook niet wil tekenen met een voorbehoud over de vraag of dat Formulier de visie van Jansenius correct weergeeft (p. 494).
Wat dat willen tekenen met een voorbehoud betreft, lijkt er op een gegeven moment een ontwikkeling te zijn: in augustus 1702 lijkt Codde zover te zijn dat hij zou willen tekenen met een toegevoegde Verklaring (pp. 507-514). Wat die Verklaring voor Codde precies zou hebben moeten inhouden, wordt niet helemaal duidelijk.
Er blijft echter twijfel bij de kardinalencommissie over Codde’s opvattingen over de verdiensten van Christus’ dood en over de betekenis van de verlossing (bijv. pp. 520; 609; 619). De mogelijk Jansenistische sympathieën van Codde en de zijnen worden af en toe bevestigd in terloopse opmerkingen in de Dagboeken (bijvoorbeeld over Van Espen, p. 546) en in de positieve, inlevende weergave van gesprekken met Jansenistische geestelijken (bijv. pp. 669-670), al doen hij en zijn gezelschap zeker aanvankelijk hun best de leerstellige bezwaren als onbeduidend en niet ter zake neer te zetten (bijv. p. 680).
Jansenisme
Wat hield deze Jansenistische leer in? En was dit allemaal nu echt zo belangrijk dat er zo’n gedoe uit moest voortkomen? Het Jansenisme legde de nadruk op de slechtheid van de mens, wiens heil alleen van God en diens voorbeschikking afhing. Zo ontwikkelde zich tegenover de leer van het concilie van Trente een opvatting met predestinatie-achtige trekken. Het bezwaar tegen Codde is dat hij dit “rigorisme en jansenisme” te zeer is toegedaan en de verspreiding van boeken in die geest geschreven, niet tegen ging (p. 438).
Bekend zijn misschien ook bij U de zogenaamde jansenistische kruisen die door de katholieke kerk destijds verboden werden: Christus houdt op die kruisen Zijn armen niet wijd open, maar omhoog, als om aan te geven dat het er maar weinigen zijn die gered zullen worden. Een belangrijk punt was dan ook de biecht waarin bij de biechteling een overheersende liefde noodzakelijk werd geacht om vergeving te kunnen krijgen, een “gewone” spijt over de zonden was niet voldoende. In dit dispuut over contritio en attritio stonden Codde en zijn gezelschap aan de kant van de Jansenisten, zo blijkt uit het boek (vgl. bijv. p. 314, p. 429 : “de slaafse attritie”). In de praktijk leidde dit tot een strenge biechtpraktijk bij de geestelijken van deze tendentie - meest wereldheren - met veelvuldig uitstel van de absolutie. Dit heeft nog lang doorgewerkt, ook binnen de Rooms-Katholieke kerk: men ging liever biechten bij de paters. Jansenistische opvattingen hadden dus een doorwerking in een strenge pastorale en sacramentele praktijk.
Ook in de ritenstrijd, die ontstond toen de Jezuïeten met het oog op de Chinese cultuur bepaalde aanpassingen in de liturgische riten toepasten, namen Codde en de zijnen het striktere standpunt in. Zij kwalificeerden die aanpassingen als “Chinese bijgelovigheden” (p. 428).
Dat heeft voor ons natuurlijk iets wonderlijks omdat de Oud-Katholieke Kerk die uit dit conflict is ontstaan, heden ten dage juist veel liberaler is dan de Rooms Katholieke Kerk, terwijl Rome, de paus en de religieuzen toen juist een milder standpunt omhelsden.
De houding van Petrus Codde
Vanaf het begin zat er in de houding van Codde iets strijdvaardigs en polemisch. Degenen die zijn posities niet accepteren, de aanklagers, zijn “de vijanden” (p. 446) of “de vijanden van de missie” (p. 450). De vraag die hem en zijn gezelschap bezig houdt is: wie is er vóór mij en wie is er tegen mij (bijv. pp. 341 en 343)? Codde probeert de kardinalen en andere leden van de commissie te beïnvloeden om gunstig over hem te oordelen (pp. 392-393). Hij lijkt zelf betrokken bij druk die vanuit de kapittels, hogere burgers, burgemeesters, dominees en staten wordt uitgeoefend om Codde vrij te pleiten (bijv. pp. 532; 535). Als de weerstand tegen pro-vicaris De Cock kan worden aangewakkerd, zou dat gunstig zijn, meldt Codde (p. 535). Codde gaat stevig te keer tegen Jezuïeten en Karmelieten en tegen andere geestelijken die “ultramontaans” (p. 392) en tegen hem waren (bijv. pp. 380, 384, 388).
Hij denkt in partijen: de partij van Fabroni en de Jezuïeten (p. 450) is tegen hem en de zijnen. De paus “is voor de Jezuïeten”(p. 452). Vooral de Jezuïeten ziet hij dus als zijn grote vijanden (bijv. pp. 404; 407; 409; 413; 423; 460). Zo zegt hij over de kardinalen die met hem over de ondertekening van het Formulier spreken: “Die zijn de Jezuïeten toegedaan en door Fabroni opgehitst”. Tegenover deze Fabroni, de secretaris van de Congregatio de propaganda fide (en dus in feite zijn overste!) windt hij er geen doekjes om: “Ik legde hem vervolgens krachtig uit, hoe onwaardig hij in deze zaak handelde”(p. 380).
Codde had geen groot gevoel voor tact en ook de openheid om inhoudelijk in gesprek te gaan is vrij ver te zoeken. Zijn taal is vaak dreigend, klagend en negatief over anderen die zijn standpunten niet accepteren.
Ook Steenhoven, gezel van Codde wiens bisschopswijding later het schisma zal veroorzaken, laat zich pittig uit tegenover Fabroni: “Wat zijn we er ellendig aan toe, omdat Uwe Hoogwaarde Hoogheid vooringenomen is tegen de leer van de HH. Augustinus en Thomas”(p. 401). Fabroni komt er dan ook niet goed af bij Codde: “een onbuigzame man, fel, listig, een groentje in de theologie, molinist, verknocht en totaal verknocht aan de jezuïeten en een mateloze vijand van jansenisten...”, enzovoorts (p. 409). Het Molinisme is een leer die terug gaat op de Jezuïet Luis de Molina (1535-1600) en die de rol van de vrije wil beklemtoont.[1] Het Molinisme was ketters, volgens Codde (p. 777).
Standsverschil
In enkele passages van de dagboeken wordt duidelijk dat behalve Jansenisme en rigorisme ook standsverschil een rol speelt. De geestelijken uit de hogere klassen hadden zelf hun studies kunnen betalen en vaak in Leuven gestudeerd; anderen waren religieus geworden of hadden met een beurs aan een college van de Propaganda Fide in Rome gestudeerd.
Zo weigert Codde Theodorus de Cock op verzoek van Rome als pro-vicaris aan te stellen of zijn aanstelling te bekrachtigen. De reden is niet alleen gelegen in de theologische opvattingen van De Cock, maar ook in diens lagere afkomst: hij is niet uit een voorname familie (p. 474). Dat speelt eveneens een rol in de druk die de burgemeesters van Amsterdam en andere steden ten gunste van Codde uitoefenden, hoewel het katholicisme “religio illicita”, een niet toegestane godsdienst was (zie bijv. p. 483). Tenslotte gaan ook de Staten zich ermee bemoeien ten gunste van Codde en tegen De Cock, na lobby vanuit “voorname” katholieken (p. 525; 528).
Het verloop van het verblijf in Rome
Codde liet zijn antwoorden inzake de genadeleer drukken en verspreidde die tekst onder een grote groep mensen, ook personen buiten de commissie van tien kardinalen voor wie die antwoorden bestemd waren. Op 18 december 1701 vond een bijeenkomst van de tien kardinalen plaats waarin over het tekenen van het Formulier werd gesproken. Acht dagen later, op tweede kerstdag, had Codde weer een audiëntie bij de paus die persoonlijk erop aan dringt dat Codde alsnog het Formulier zou tekenen, maar deze weigert met omstandige redeneringen en zei dat hij het gewetensbezwaar daartegen niet kon overwinnen (pp.332-336). De paus bleef vriendelijk en gaf aan dat hij een volgende keer verder met Codde hierover wilde overleggen (p. 336). Op 9 februari 1702 heeft Codde opnieuw een audiëntie bij de paus en weigert hij opnieuw waarbij hij aangeeft dat hij wel bereid was zijn ambt neer te leggen maar dat de Missie dan met onrust en schandalen vervuld zou worden (p. 353, vgl. p. 504). Zo gaat het bij herhaling: Codde wil niet tekenen (bijv. p. 404). Hij is wel bereid af te treden maar niet om een rustige situatie in de Missie te bevorderen.
Op andere momenten meent Codde weer dat hem nooit is gevraagd het Formulier te ondertekenen of dat dit niet op wettige wijze is voorgesteld (bijv. p. 577) en later is ook zijn bereidheid om af te treden weer verdwenen (pp. 616-617). Uiteindelijk zal de paus hem toestemming geven om naar de Missie terug te gaan als hij afstand doet van zijn ambt als Apostolisch Vicaris (pp. 721-722). Dat accepteert Codde tenslotte (p. 765) maar hij weigert naar Holland te schrijven dat ze De Cock moeten gehoorzamen (p. 769).
Codde werd in Rome met veel egards behandeld. Zo stuurde de paus zijn eigen lijfarts toen Codde ziek was met de opdracht niet alleen zorg te dragen voor diens gezondheid maar ook mee te werken in alles wat voor Codde wenselijk was. Alles wat in het pauselijk paleis te vinden was, stond ter beschikking van Codde (p. 286). Andere keren stelde de paus hem zijn koets en muilezels ter beschikking en informeerde hij persoonlijk bij Codde of zijn bevelen daaromtrent tot tevredenheid waren uitgevoerd (p. 308; 378). In de vele audiënties die Codde bij de paus kreeg, was de paus “zoals gewoonlijk zeer beleefd en welwillend” (p. 308). Codde zei op een gegeven moment tegen Jacobus Krijs, één van zijn reisgezellen: “Ik kan niet vriendelijker met U omgaan, dan Zijne Heiligheid dat met mij doet” (p. 308).
Tegelijk bleef men in Rome eraan vasthouden dat hij het Formulier (de Nodus) moest tekenen en dat zijn leer niet voldoende overeen kwam met de opvatting en leer van de Apostolische Stoel en dat hij theologen aanprees die van jansenistische tendens waren. Vanaf het begin is de ondertekening van het Formulier als afzwering van het Jansenisme de crux: Codde wil daar niet aan (p. 413 onderaan; vgl. pp. 436-437; 496; 498; 500). Dat Codde het rigorisme en het Jansenisme begunstigde was samen met zijn weigering het Formulier te tekenen, het voornaamste bezwaar van Rome (pp. 438-439). Codde is op dat punt niet te bewegen, hij blijft weigeren het Formulier te ondertekenen (pp. 453-455; 463-464).
Besluit
De lezing van het voortreffelijke werk van mgr. Dick Schoon geeft een belangrijke inkijk in het denken van aartsbisschop Petrus Codde en de clerici van de Hollandse Missie. In zekere zin is het verloop van het verblijf van Codde en de zijnen in Rome met alle discussies en gesprekken, heel herkenbaar en tegelijk pijnlijk.
Het is herkenbaar omdat dit soort zaken zich ook in onze tijd voordoet, zowel ter rechterzijde als ter linkerzijde. Parallellen zijn er dus met de discussies die er zijn geweest met mgr. Lefebvre en zijn Pius X broederschap al gingen die meer over liturgische vernieuwingen, de openheid voor oecumene en voor de dialoog en met name over de verhouding van Kerk en Staat. De gesprekken zijn op niets uitgelopen omdat gewetensovertuigingen een rol speelden, waardoor de vertegenwoordigers van Pius X meenden bepaalde stappen niet te kunnen zetten, terwijl Rome de verworvenheden van het tweede Vaticaans concilie niet wil en kan opgeven. Pius X wil niet toegeven omdat die broederschap meent dat de kerk de Traditie niet onverlet laat.
Aan de andere kant zijn er de gesprekken met vertegenwoordigers van de Synodale Weg van de katholieke kerk in Duitsland, waarin ook paus Franciscus en verschillende Dicasteries van de Romeinse curie zijn betrokken. Hier gaat het er meer om dat de rooms-katholieke kerk haar traditionele standpunten inzake de beleving van seksualiteit, het gewijde ambt en de uitoefening van jurisdictie zou moeten verlaten in het licht onder meer van een gegroeid besef van de rechten van de mens en een andere kijk op seksualiteit. Ook hier spelen zowel in Duitsland als in Rome gewetensovertuigingen een belangrijke rol; de verhoudingen lijken zich helaas te verharden.
De reactie van Rome was in de tijd van Codde en ook nu zeer omzichtig. Zeker waar het degenen betreft die de leiding hebben, zoals de paus en de kardinalen van de commissie, zien we over het algemeen een vriendelijke en welwillende benadering op het menselijke vlak (Codde heeft vele audiënties en gesprekken met de paus en de betreffende kardinalen, ook in een informele setting), zoals dat ook wel herkenbaar is in de dialogen van Rome met mgr. Lefebvre en de Duitse Synodale Weg. Uiteindelijk spelen enerzijds het geweten en anderzijds de nederigheid en het belang dat men hecht aan de eenheid van de kerk en de communio met de paus, een doorslaggevende rol. En natuurlijk is er het grote belang van ons gebed voor die intentie, samen met onze Heer op de laatste avond van Zijn aardse leven: Mogen zij allen één zijn...
De eenheid verbreken en uit elkaar gaan, gebeurt meestal met heftigheid en vuurwerk; de eenheid herstellen is een langzaam en traag proces en kan eeuwen duren. Toch kan de eenheid hersteld worden, mits de partijen op het vlak van de inhoud van het geloof niet te ver van elkaar verwijderd raken. Dat oude kerken tot elkaar komen die al rond het concilie van Chalcedon (451) gescheiden zijn geraakt op geloofspunten zoals de vereniging van de goddelijke en menselijke natuur in Christus, is hoopvol. Met verschillende van deze kerken resteren alleen praktische bezwaren die de volledige eenheid in de weg staan, maar zij hebben de apostolische traditie eigenlijk volledig bewaard. Een mooi teken ervan is de aanvaarding van de Armeense heilige Gregorius van Narek als kerkleraar in de katholieke kerk met een plaats op de algemene heiligenkalender. De dialogen en gemeenschappelijke geloofsbelijdenissen die de afgelopen tientallen jaren hebben plaats gevonden, geven hoop dat herstel van eenheid mogelijk is.
In de verhouding van de Rooms Katholieke kerk met de Oud-Katholieke kerk spelen vraagstukken rond genadeleer, predestinatie, attritie en contritie en Jansenisme niet meer de rol die destijds tot conflicten leidde. Er zijn geleidelijk andere verschilpunten voor in de plaats gekomen, leerstellig en praktisch. Zo is het dit jaar honderd jaar geleden dat de Oud Katholieke kerk het verplichte celibaat voor geestelijken afschafte. De menselijke verhoudingen zijn zeker verbeterd.
En dat er wegen naar eenheid mogelijk zijn, wil ik hopen, daarvoor wil ik bidden!
+Jan Hendriks
[1] P. SMULDERS, “Molina, Luis de” en P. PLOUMEN, “Molinisme” in: Theologisch Woordenboek, deel II (Roermond, Maaseik, 1957), kol. 3322-3327.