Vrouwen in de katholieke kerk
Lezing voor Vrouwengroep kathedraal
Zondagavond 15 oktober was ik bij de vrouwengroep van de kathedraal voor ontmoeting en een lezing over de visie van de H. paus Johannes Paulus II op de vrouw in de kerk. Het was een heel geschikte dag daarvoor, want 15 oktober is de feestdag van de heilige kerklerares en kloosterhervormster Teresa van Avila.
Ambten voor vrouwen
Binnen de katholieke kerk is de laatste jaren wel het een en ander veranderd als het gaat om de positie van vrouwen. De basisregel is dat alle gelovigen deel hebben aan de zending van de kerk en dat de taken - behalve als die voortvloeien uit het wijdingssacrament - gelijkelijk open staan voor mannen en vrouwen. Vrouwen kunnen rechters zijn binnen de kerk, aanstellingen ontvangen tot buitengewoon bedienaar, catechist, lector en acoliet, kanselier in het bisdom en binnen de Romeinse Curie zijn ook steeds meer vrouwen werkzaam in leidinggevende functies. Zo benoemde paus Franciscus vorige week een vrouwelijke religieuze in de functie van secretaris voor het Dicasterie voor Instituten van gewijd leven en scoiëteiten van Apostolisch leven, een taak die tot nu toe door een aartsbisschop werd vervuld.
Johannes Paulus II
Maar de basis hiervoor is gelegd door - vooral - paus Johannes Paulus II die in zijn Brief aan de vrouwen (1995) en de Apostolische Brief Mulieris Dignitatem (1988) dieper is ingegaan op de bijbelse en theologische achtergronden en een lans brak voor een betere positie van vrouwen in kerk en samenleving.
Vrouwengroep
De vrouwengroep is een intitiatief van Michelle Mallinger en wordt georganiseerd door Lizette Romijn, vice-kanselier van het bisdom. Binnen deze groep zijn ook synodale gesprekken gevoerd met bijzonder oog voor de positie van de vrouw.
We begonnen deze avond met het bidden van de Vespers waarna er tijd was voor ontmoeting en een heerlijke potluck maaltijd. Daarna hebben we ons gebogen over het document van paus Johannes Paulus II "Mulieris Dignitatem". De tekst die U hieronder vindt, heb ik niet zo uitgesproken, maar U vindt daar wel de gedachten uit de Apostolische brief die ik heb verwoord.
Lezing
Vrouwen in de Kerk: De waardigheid van de vrouw
Naar aanleiding van P. Johannes Paulus II, Apostolische brief Mulieris dignitatem, 15 aug. 1988, in: AAS 80(1988), pp. 1653-1729; Brief aan de vrouwen, 29 juni 1995.
Uit de brief aan de vrouwen
Laten we beginnen met enkele citaten uit de brief van de H. paus Johannes Paulus II aan de vrouwen (1995), waar we de richting die de Kerk gaat duidelijk naar voren zien komen:
“Ja, het is tijd om moedig het verleden te onderzoeken, om waar nodig openlijk verantwoordelijkheid te bekennen in een terugblik op de lange geschiedenis van de mensheid, waaraan de vrouwen, meestal onder veel slechter omstandigheden, een bijdrage hebben geleverd die niet onder doet voor die van de mannen. Ik denk daarbij in het bijzonder aan de vrouwen die zich liefdevol aan de cultuur en de kunst hebben gewijd ofschoon zij wat betreft uitgangspositie benadeeld waren, vaak van een gelijkwaardige vorming uitgesloten of blootgesteld aan onderwaardering, miskenning of zelfs ontkenning van hun intellectuele bijdrage. Helaas is er maar weinig van de grote bijdragen van vrouwen aan de geschiedenis wetenschappelijk vastgelegd. Maar zelfs als de tijd de bewijsvoering voor deze grote prestaties heeft uitgewist, worden wij het heilzaam werken gewaar in het leven van generatie op generatie tot op de dag van vandaag. Met betrekking tot deze onvoorstelbaar grote vrouwelijke 'overlevering' draagt de mensheid een schuld die nooit zal kunnen worden voldaan. Maar toch, hoe vele vrouwen worden nog altijd meer op hun uiterlijk beoordeeld dan op hun kennis van zaken, prestaties, intelligentie, de rijkdom van hun gevoeligheid en uiteindelijk op het zijn en wezen van hun eigen waardigheid? (...) Zeker, er moet nog veel worden gedaan om discriminatie te voorkomen van hen die hebben gekozen om echtgenoten en moeders te zijn. Wat betreft persoonlijke rechten, is er een dringende noodzaak om echte gelijkwaardigheid te bereiken op ieder gebied: gelijke betaling voor gelijk werk, bescherming voor werkende moeders, eerlijkheid in carrièremogelijkheden, gelijkwaardigheid voor echtgenoten met betrekking tot familierechten en de erkenning van alles dat onderdeel is van de rechten en plichten van de burgers van een democratische staat. Dit is een kwestie van rechtvaardigheid maar ook van noodzakelijkheid. ”(Brief aan de vrouwen, n. 3-4).
1. “Mulieris dignitatem”
Ruim 35 jaar geleden, in 1988, publiceerde paus Johannes Paulus II de Apostolische Brief Mulieris dignitatem, over de waardigheid van de vrouw.
De brief gaat over de betekenis van de vrouw in de heilige Schrift en in de Kerk: over de waardigheid van de vrouw, wat zegt de bijbel over de vrouw, de betekenis van moederschap en maagdelijkheid; de brief gaat over de Kerk als bruid van Christus en de vrouw en over de vrouw en "de orde van de liefde", zoals de paus het noemt: er is een hiërarchische structuur van de Kerk, dat is nog ergens meer de buitenkant al mogen en kunnen we die natuurlijk niet los zien van de “binnenkant”(vgl. LG 8), en er is een hart, een binnenkant: de liefde en de heiligheid, waarin de vrouw een voorname rol speelt.
Aan het einde van het tweede Vaticaans concilie werd - in de slotboodschap van de concilievaders - over de roeping van vrouwen gesproken: “Het uur komt, het uur is gekomen, waarop de roeping van de vrouw zich geheel ontplooit, het uur waarop de vrouw in de maatschappij een invloed, een uitstraling, een macht verkrijgt die zij tot nu toe nooit heeft gehad. Daarom kunnen de vrouwen, verlicht door de geest van het evangelie, in deze tijd van zulke diepe veranderingen, zeer veel doen om de mensheid te helpen niet af te glijden” .
Paus Johannes Paulus wilde daarom duidelijk maken wie de vrouw in de bedoeling van de Schepper is, door in te gaan op de theologische en antropologische achtergronden en door te laten zien welke plaats de vrouw in het heilsplan heeft, want Christus maakt duidelijk wie de mens is en Maria heeft daarin ook een bijzondere plaats.
2. “Geboren uit een vrouw” - de vrouw brengt God ter wereld.
De brief van de apostel Paulus aan de Galaten - een van de oudste brieven van de apostel uit het begin van de vijftiger jaren van de eerste eeuw - zegt over Christus dat Hij geboren is “uit een vrouw” in de volheid van de tijd (Gal. 4,4) . De apostel noemt Maria niet bij haar eigennaam maar noemt haar “Vrouw” en hij spreekt over “de volheid van de tijd”. Daarmee wordt een verbinding gelegd naar het begin van de tijd en naar de eerste vrouw, Eva, die in het boek Genesis bijna altijd “de vrouw” wordt genoemd, met uitzondering van Gen. 3, 20 en 4, 1 waar de naam “Eva” wordt genoemd en uitgelegd als “moeder van alle levenden” (Gen. 3,20).
In het boek Genesis wordt na de zondeval ook al de eerste heilsprofetie gegeven als een teken dat God zijn schepping toch niet in de steek zal laten; in die profetie, die gewoonlijk het proto-evangelie wordt genoemd, en die gericht is tot de slag, de verleider, speelt “de Vrouw” een belangrijke rol: “Vijandschap sticht ik tussen U en de vrouw, tussen uw kroost en het hare. Het zal uw kop bedreigen en gij zijn hiel” (Gen. 3,15 ).
Deze aanzegging van heil en het verlangen van de mens naar God ontvangt het antwoord van God zelf “in de volheid van de tijd”, het definitief hoogtepunt in Gods zelfopenbaring. Dit alle verwachtingen overtreffende antwoord van God kon Maria in Nazaret alleen aanvaarden uit kracht van de Heilige Geest. Maria, “de vrouw”, vertegenwoordigt de mensheid, het mens-zijn zoals God dat oorspronkelijk heeft bedoeld en dat een antwoord geeft in gehoorzaamheid en dienstbaarheid, daarmee de kop verpletterend van de slang van het paradijs. Zij is dienstmaagd zoals haar Zoon, de Mensenzoon die gekomen is om te dienen en mét haar Zoon. Dit “Fiat” was het antwoord, dat door God al was voorbereid door Maria’s onbevlekte ontvangenis: vrij van erfschuld en dus vrij van geneigdheid tot het kwaad, kon zijn haar antwoord geven. Alleen aan Maria kon een zo grote vereniging met God eigen zijn dat zij - als enig schepsel - de moeder van God kon worden: Theotokos.
De waardigheid van de mens bestaat erin dat hij geschapen is naar het beeld en de gelijkenis van God. Die waardigheid bestaat dus in de vereniging van de mens met God. Zo heeft Maria, “de Vrouw”, als Moeder van God de hoogste waardigheid en vereniging bereikt, die een mens bereiken kan.
3. God schiep de mens naar Zijn beeld; man en vrouw schiep Hij hen (Gen. 1, 27).
De basis voor de christelijke antropologie is de geopenbaarde waarheid dat de mens geschapen is naar Gods beeld en gelijkenis (GS 12,3; Gen 1,26; 2,7). In het tweede Vaticaans concilie is hierover gesproken in de pastorale constitutie Gaudium et spes, die over het huwelijk, de cultuur, het sociaal economisch leven en de opbouw van de maatschappij gaat, kortom over alles wat te maken heeft met het samenleven van mensen met elkaar en in de maatschappij. Daaraan vooraf gaat eerst een hoofdstuk over de menselijke persoon, waarin een christelijke antropologie wordt geschetst op basis van het feit dat de mens beeld van God is. Dit houdt in dat het menselijk leven wordt gezien als iets waarin God zelf is “afgebeeld”; temidden van heel de schepping lijkt de mens op God, zoals geen enkel ander schepsel. GS spreekt over dit beeld Gods als iets dat gebaseerd op intelligentie (GS 15), vrijheid (GS 17) en geweten (GS 16). Juist door deze kenmerken vertoont de mens gelijkenis met God en is hij Diens “verantwoordelijke gesprekspartner”. Daarom ook zijn de fundamentele rechten van de mens onschendbaar. Aan deze mens geeft God de opdracht: “Weest vruchtbaar en wordt talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar” (Gen 1,28; GS 12,2) God geeft de mens gezag en volmacht om Zijn werk te volbrengen en te voltooien. Gaudium et spes besluit daarom tot een recht op ontwikkeling voor iedere mens (GS 41,1). )
In één adem wordt daaraan in het boek Genesis toegevoegd: “Man en vrouw schiep Hij hen”: de mens die naar het beeld van God is geschapen, staat dus altijd in betrekking tot God en tot anderen: de mens is wezenlijk een sociaal wezen (GS 12,3).
In dit eerste scheppingsverhaal (Gen. 1,1-2,4a) - waarvan de schrijver wel met wordt aangeduid als “P “of “Priestercodex” - zijn man en vrouw zijn in gelijke mate mens. Beide krijgen de opdracht vruchtbaar te worden en de aarde te onderwerpen (Gen. 1, 28). Het tweede scheppingsverhaal van de Jahwist (Gen 2, 4b-25, over de schepping van de mens: v.18-25) is meer overdrachtelijk: de vrouw wordt geschapen uit de rib van de man als een ander ‘ik’ , been van het gebeente van de man. De wezenlijke gelijkheid van man en vrouw wordt hier uitgedrukt door doordat hetzelfde woord maar dan in respectievelijk de mannelijke en de vrouwelijke vorm wordt gebruikt voor man en vrouw: “is” - “issah”. Over de instelling van het huwelijk wordt in de context van de schepping verhaald (2, 24).
Hierdoor begrijpen we beter waarin het persoon-zijn van de mens bestaat: hij is beeld van God, als redelijk, gewetensvol en vrij schepsel dat God kan kennen en beminnen; de mens kan niet alleen bestaan, hij is mens in relatie tot anderen, in betrekking tot een andere persoon, met name in het huwelijk dat dé uitdrukking is van een gemeenschap van personen.
Dit sociale karakter van de mens is ook uitdrukking en beeld van God: in de Driëenheid is God eenheid in gemeenschap: Vader, Zoon en heilige Geest. Man en vrouw zijn geroepen om de liefdesgemeenschap van de Drieëne God te weerspiegelen. Hun twee-eenheid is een beeld van de Goddelijke gemeenschap en een roeping om voor elkaar gevende, uitgaande liefde te zijn.
Als Jezus bij het laatste avondmaal in Jo. 17, 21-22 bidt “dat allen één mogen zijn zoals Wij één zijn” verwijst Hij in feite naar een gelijkheid tussen de eenheid van de Goddelijke Personen en de eenheid van de kinderen van God.
4. De erfzonde: “overheersen” - verstoring van de relatie tussen man en vrouw
Door de eerste zonde wijst de mens het aanbod van God af: het bovennatuurlijk leven dat voortvloeit uit de deelname aan Zijn eigen leven. De eerst mensen ontvingen deze vriendschap met God als een gave, een kostbaar geschenk. De zonde van het paradijs is een opstaan tegen God; de bekoring waar de mens op in gaat is gelijk willen worden aan God door de kennis van goed en kwaad, dat wil zeggen door zelf te beslissen over wat goed is en kwaad. De erfzonde is dus een zonde van hoogmoed, van willen heersen. Het is de zonde van de mens, van man en vrouw (ook al legt 1 Tim 2, 13-14 een zekere betekenis bij de rolverdeling van Adam en Eva). De zonde houdt natuurlijk een niet-gelijken op God in, want Hij is de Heilige, degene die zonder zonde is, maar ze is in zeker zin wel voortgekomen uit de gelijkenis van de mens met God: uit de vrije wil waarmee de mens begiftigt is. Door de zonde wordt God dus beledigd in het hart van de grote gave die Hij aan de mens heeft gegeven, dat die geschapen is naar Zijn beeld en gelijkenis. Ook de mens wordt getroffen door het kwaad, hij is slachtoffer van zijn eigen zonde: In het derde hoofdstuk van het boek Genesis worden moeite, zware lasten, begeerte, zwoegen en de dood worden als gevolgen van de zonde genoemd (Gen. 3, 16-19).
De zonde brengt ook de verstoring van de betrekkingen tussen man en vrouw met zich mee: er komt een breuk in de eenheid van die twee. Het streven naar “heersen” komt ook terug in de verhouding tussen man en vrouw. Gen. 3, 16 spreekt van “overheersen” door de man en bij de vrouw van begeerte naar de man: de erfzonde betekent verlies van de bestendigheid van de fundamentele gelijkheid tussen mensen, tot nadeel van de vrouw, maar ook tot nadeel van het waarachtig mens-zijn van de man, want beiden, man en vrouw, kunnen zichzelf pas echt vinden als de zelfgave van de een beantwoordt wordt door de zelfgave van de ander. De vrouw kan niet een voorwerp van overheersing, een bezit zijn.
5. Beeld en gelijkenis en de eenheid van de twee aangetast
Beeld en gelijkenis zijn niet weg, maar ze zijn verduisterd en ontluisterd in de mens die voortaan getekend wordt door de gevolgen van zijn eigen zonde. De mens draagt in zich de neiging tot zonde: een neiging om de morele ordening die God heeft meegegeven aan Zijn schepping en die beantwoordt aan de waardigheid van de persoon aan te tasten door het begeren van de ogen, van de lust en de hovaardij des levens (1 Jo. 2, 16) en dit drukt op de relatie tussen man en vrouw.
Als we dus willen opkomen voor de rechten van de vrouw, kan het niet gaan om een streven naar vermannelijking, maar om een streven naar haar verwerkelijking als persoon. Anders is het een antwoord binnen de zonde-situatie, tegen het overheersen van de een, wordt het heersen van de ander gesteld; maar dat is een insteek die juist overwonnen moet worden. Als de man de waardigheid van de vrouw kwetst, schaadt hij ook zijn eigen waardigheid en roeping.
6. “De vrouw” - Eva en Maria
We hebben al gewezen op de tekst van de apostel Paulus in de brief aan de Galaten: door te spreken over “de volheid van de tijd” en over “vrouw” wordt een verbinding gelegd tussen Maria en Eva. Die verbinding ligt helemaal voor de hand als we naar de tekst kijken die gewoonlijk het “Proto-evangelie” wordt genoemd omdat het een eerste aanzegging van heil is, de eerste voorspeling en belofte van een overwinning op het kwaad (Gen 3, 15): “Vijandschap sticht ik tussen en de vrouw”, zegt de Heer tot de slang, “tussen uw kroost en het hare. Het zal uw kop bedreigen en gij zijn hiel”: het kroost dat de kop van Satan zal bedreigen, is het kind van Maria. Door Eva kwamen zonde en dood, door Maria komt het Leven en de Verlossing. Eva is getuige van het begin: van beeld Gods-zijn én van de erfzonde; Maria is getuige van het nieuwe begin en zij is de eerste verloste: het begint met een vrouw.
In Maria wordt de tegenstelling tussen man en vrouw, die relatie van overheersen - erfenis van de erfzonde - overwonnen: “Allen tezamen zijt gij één persoon in Christus Jezus”, zegt dezelfde Paulus in de Galatenbrief (Gal. 3,28): in het mysterie van de verlossing wordt de oorspronkelijke eenheid van man en vrouw hernomen en wordt het christelijk huwelijk een sacrament, een genadewerkelijkheid en teken van het verbond. Maria staat als nieuwe Eva naast de nieuwe Adam, Christus: in Maria wordt de vrouw teruggevonden zoals zij bedoeld was in het begin van de schepping: Maria is het nieuwe begin van de waardigheid en de roeping van de vrouw. Dit alles zingt Maria uit in haar Magnificat: “Hij deed aan mij zijn wonderwerken” (Lc. 1, 49).
7. “De vrouw” in het evangelie: de bruiloft van Kana
In het Johannes-evangelie wordt de moeder van de Heer tweemaal door haar Zoon Jezus aangesproken. Beide keren gebruikt Hij een volstrekt ongebruikelijke aanduiding voor de eigen moeder: “Vrouw”. Paus Johannes Paulus II gaat in “Mulieris dignitatem” niet verder in op het gebruik van dit woord, maar in de Encycliek Redemptoris Mater doet hij dat wel. Beide keren, op de bruiloft van Kana en onder het kruis, wordt de bijzondere rol van Maria beklemtoont, haar plaats en rol in het verlossingswerk van haar Zoon.
Woorden en begrippen als “de derde dag”, “mijn uur”, “Zijn heerlijkheid”, “openbaren” in het tweede hoofdstuk van het Johannes-evangelie maken duidelijk dat het hier niet om zomaar een bruiloft gaat met ongelooflijk veel wijn, maar dat het hier eigenlijk om de overvloed van de Messiaanse bruiloft gaat, het nieuwe verbond van God met Zijn volk.
Maria brengt Jezus ertoe dit wonder - wat dus eigenlijk een teken, een symbool van de verlossing zelf is - te doen; zoals de oude Eva de aanzet had gegeven tot de zondeval, geeft de nieuwe Eva de aanzet tot de verlossing.
8. “Vrouw, zie daar Uw Zoon”
Onder het kruis spreekt Jezus Zijn moeder opnieuw aan met de benaming “Vrouw”. Hier wordt het moederschap van Maria uitgestrekt over heel de Kerk. De betekenis van de naam van Eva zou volgens Gen. 3, 20 “Moeder van alle levenden” zijn; de ware Moeder van alle levenden, van allen die herschapen zijn in Christus, is Maria.
9. Jezus heeft een nieuw respect voor vrouwen
Christus bevorderde de echte waardigheid van de vrouw, soms tot ergernis van zijn tijdgenoten. Hij was revolutionair in de omgang met vrouwen. Zo was het in de tijd van Jezus ongebruikelijk (godsdienstige) gesprekken met vrouwen te hebben; en een man behoorde een vrouw niet “op straat” aan te spreken: als Jezus met de Samaritaanse vrouw spreekt bij de put, in het vierde hoofdstuk van het Johannes-evangelie, gaat het er nog niet eens om dat zij een Samaritaanse is: de leerlingen staan verwonderd dat Jezus in gesprek is met een vrouw (Jo. 4,27; vgl. Lc. 10,39; Mc. 7,24-30). Ook later in het Johannes-evangelie (Jo. 11, 21-27) spreekt Jezus met een vrouw, Marta, over de verrijzenis. Deze gesprekken van Jezus met de Samaritaanse en met Marta behoren tot de belangrijkste gesprekken In tegenstelling tot de Rabbijnen werd Jezus vergezeld door vrouwen tot onder het kruis (Lc. 8,1-3; Mc. 15,40v); Hij bekrachtigde het absolute verbod op echtscheiding, zoals het “in den beginne” door God was bedoeld (Mc. 10,2-12; 1 Kor. 7,1-12); dit kwam de vrouw ten goede die destijds door de man kon worden weg gezonden, waarbij Mozes dan nog had voorgeschreven dat zij tenminste een scheidingsbrief mee moest krijgen, zodat zij in ieder geval kon aantonen dat zijzelf handelingsbekwaam was. Jezus wees dit “mannelijk”recht af; tegen de traditie van het “overheersen”door de man, ontstaan door de erfzonde in, wijst Jezus terug naar de schepping.
Jezus gaat respectvol met vrouwen om: de zondares krijgt van hem vergiffenis, ook als dat niet goed aankomt bij zijn mannelijke gastheer: “als dit een profeet was zou Hij weten wat voor een vrouw het is...” (Lc. 7,39). Hij geeft hoop aan de vrouw die op overspel is betrapt in het achtste hoofdstuk van het Johannes-evangelie (Jo. 8,1-11). Jezus roept tegenover haar belagers, die haar willen stenigen om het overspel, het bewustzijn van de zonde op en van het overheersen door de man: wie zonder zonde is, werpe de eerste steen... De vrouw wordt alleen gelaten, de man is verdwenen, zijn zonde ontsnapt aan de aandacht, zij boet alleen als overspelige. Hoe vaak gebeurt dit nu nog niet, stelt de paus: de vrouw pleegt abortus onder druk, de vader loopt weg en gaat vrijuit... De vrouw die bij de schepping is gemaakt als zuster in het mens-zijn, die als bruid aan de man is toevertrouwd om met hem een twee-eenheid te zijn, wordt door de tegengestelde kracht van de erfzonde voorwerp van echtbreuk in het hart (vgl. de bergrede: “Al wie naar een vrouw kijkt om haar te begeren...” Mt. 5, 28). Tegenover degenen die willen overheersen, zich niet willen buigen in eenvoud en nederigheid, zegt Jezus: “Tollenaars en ontuchtige vrouwen gaan eerder dan gij het rijk Gods binnen...”(Mt. 21,31).
Jezus benadert de vrouwen met respect. We noemen met de paus in Mulieris dignitatem nog even kort de vrouwen van het evangelie. Onder hen zijn de zieken: in Lc. 13, 11 de kromgebogen vrouw, in Mc. 1,30 de schoonmoeder van Petrus, in Mc. 5, 25-34 de vrouw met bloedvloeiing; Voorts wekt Jezus het dochterte van Jaïrus op uit de dood (Mc. 5, 41) en de weduwe van Nain krijgt haar zoon terug (Lc. 7, 13). Hij prijst het geloof van de Kananeese vrouw (Mt. 15, 28). Dan zijn er de vrouwen die voor Jezus zorgden (Lc. 8, 1-3). Ook komen er
vrouwen in de parabels voor: in die van de verloren drachme (Lc. 15,8-10) en het gist (Mt. 13, 33) en in de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden (Mt. 25, 1-13). Bij de offerkist van de tempel prijst Jezus de behoeftige weduwe die haar laatste penningen offerde (Lc. 21, 3-4).
Jezus drukt eerbied uit en geeft eer aan vrouwen: in Lc. 13, 16 wordt een genezen vrouw een dochter van Abraham genoemd (bekend was alleen voor mannen “zoon van Abraham”) en de vrouwen op de kruisweg noemt Hij met respect “dochters van Jeruzalem” (Lc. 23, 28).
Hij weet wat er in de mens steekt (Jo. 2,25), Hij ziet de schoonheid van de mens, de waardigheid van de persoon die ieder vanaf het begin erft en hernieuwt die, brengt die tot uiting. Ieder woord en gebaar van respect tegenover de vrouw zouden we moeten plaatsen in het licht van het paasmysterie: Jezus komt om de mens te herscheppen en de ongelijkheid, het “overheersen” van de een door de ander op te heffen en iedere mens de waardigheid terug te geven die hij in het begin bij de schepping had gekregen.
10. Maria Magdalena brengt de boodschap van de verijzenis
Vrouwen zijn de eerste getuigen van de verrijzenis; jegens het mysterie van de Heer zijn vrouwen bijzonder gevoelig vanuit hun vrouwelijkheid. Zij zijn het eerste bij het graf, zij zijn de eerste die Hem ontmoeten, die Zijn voeten omklemmen en de boodschap aan de leerlingen brengen (Mt. 28, 6vv.; Lc. 24, 8-11, Jo 20, 16-18). Maria Magdalena wordt daarom genoemd “apostel van de apostelen”, zij verkondigt als eerste de boodschap van de verrijzenis aan de apostelen.
Dit alles bevestigt de waarheid over de gelijke waardigheid van man en vrouw, terwijl de werkelijkheid en oorspronkelijkheid van beiden bewaard blijft.
11. Maria: Moeder en Maagd
Moeder en maagd zijn twee grote roepingen van vrouwen; beide komen in Maria samen.
De mens is om zichzelf door God gewild, tegelijk kan die mens zich alleen vinden door zich te geven. Dit komt overeen met de bijbelse waarheid over de schepping van de mens als man en vrouw, naar het beeld en de gelijkenis van God, die zelf gevende liefde is.
12. Moeder: delen in Gods scheppende en herscheppende macht.
Zo kunnen we het moederschap verstaan: moederschap is de vrucht van de zelfgave van man en vrouw in het huwelijk, waarin zij één vlees worden. Deze zelfgave is er alleen als er een wederzijdse gave is, niet door overheersing van de man, of door de drift van de vrouw (Gen 3,16). Het kind is een tastbaar teken van hun zelfgave en eenwording en de echtgenoten delen in Gods scheppingsmacht
God heeft het verbond met zijn volk gesloten door middel van het moederschap van Maria. In zekere zin herhaalt dat zich iedere keer wanneer een moeder nieuw leven ter wereld brengt (vgl. MD 19). Denk maar aan de woorden van Jezus bij het Laatste Avondmaal wanneer Hij spreekt over Zijn lijden en verrijzen: “Wanneer de vrouw gaat baren is zij bedroefd omdat haar uur gekomen is, maar wanneer zij het kindje ter wereld heeft gebracht, denkt zij niet meer aan de pijn, van blijdschap dat er een mens ter wereld is gekomen”(Jo. 16,21). De barensweeën behoren nog tot de nalatenschap van de erfzonde. Jezus spreekt hier over “het uur”van de moeder, zoals Hij spreekt over Zijn eigen “uur”: het “uur” van Zijn paasmysterie, van Zijn lijden, dood en verrijzenis. De moeder brengt door lijden en pijn het kind, dat nieuwe leven ter wereld. Maria, in haar “uur” - onder het kruis -, wier ziel door een zwaard werd doorboord, doet ons denken aan alle vrouwen die lijden. De blijdschap doet ons denken aan de verrijzenis (vgl. Jo. 16, 22).
Moederschap is een speciaal deel van het ouderschap: het ouderschap verwerkelijkt zich in zekere zin meer in de vrouw dan in de man, omdat zijn degene is die het kind daadwerkelijk voortbrengt. Het moederschap heeft daardoor een speciale band met het mysterie van het leven: het uniek contact van de moeder met de nieuwe mens in haar schoot heeft tot gevolg dat zij een unieke band heeft met haar kind, met die mens zij gedragen heeft en ter wereld brengt. Paus Johannes Paulus II zegt dat die band haar diep karakteriseert. De man staat toch wat meer aan de buitenkant van het proces. In de opvoeding moeten beiden bijdragen, maar de bijdrage van de moeder is wel heel beslissend, meent de paus. Zo deelt juist de moeder in de herscheppende kracht van Christus: doordat zij het kind opvoedt, het haar geloof en liefde doorgeeft, helpt zij het kind te leven als een nieuwe schepping in Christus.
13. Maagdelijkheid: bruidsgave aan de Heer.
De paus spreekt ook over de waarde van het celibaat. Het celibaat omwille van het rijk der hemelen is een genade - een roeping - en een keuze, een teken van het Rijk Gods (vgl. Mt. 19, 12). Het is een toewijding van de persoon aan God, door de navolging van de evangelische raden. De maagdelijkheid is een andere weg van de vrouw om haar roeping te verwezenlijken: de paus noemt het een bruidsgave: de vrouw geeft zichzelf als bruid aan de Heer, de bruidegom, die tot het uiterste toe heeft liefgehad (vgl. Jo. 13, 1).
De paus noemt de Maagdelijkheid een staat die open staat voor een moederschap in de geest (vgl. Rom. 8,4). We zien dat in tal van vormen in de instituten van godgewijde vrouwen (religieuzen en andere instituten) die zich als doel hebben gesteld de zorg voor mensen, zieken, gehandicapten, verlatenen enz.. Zo is maagdelijkheid een geestelijk huwelijk en een geestelijk moederschap. Dat geldt ook voor echtparen die geen kinderen hebben kunnen krijgen. Zo zei koning Boudewijn eens over de kinderloosheid van hem en koningin Fabiola: “Wij hebben ons afgevraagd wat de zin van dit lijden kon zijn. Stilaan hebben we begrepen dat op deze wijze ons hart vrij was om alle kinderen te beminnen, werkelijk alle kinderen”.
Er is dus een diepe complementariteit in de twee roepingen tot het (geestelijk of “lichamelijk”) huwelijk, zoals er een diepe vereniging is van lichaam en ziel.
14. De relatie van man en vrouw verlost: dienen in liefde.
De apostel Paulus spreekt in de brief aan de Efesiërs over het huwelijk en de verhouding van man en vrouw (5, 21-32). Het is een tekst waarmee vrouwelijke lectoren soms moeite hebben, want in vers 22 staat: “Vrouwen weest onderdanig aan uw man”. Hoe zit dat dan met alles wat we tot nu toe hebben gezegd over de verhoudingen tussen man en vrouw die door Christus herschapen worden op zo’n manier dat de oorspronkelijke bedoeling van de Schepper weer tot uiting komt? We dachten dat het met het “overheersen” afgelopen was!
Het geheim van het verbond van man en vrouw en het bruidskarakter van hun liefde wordt door de apostel betrokken op de kerk (vgl. Jes. 54, 4-8.10). God blijft trouw aan Zijn bruidsliefde ook al is de bruid meermalen ontrouw. Die bruidegom is Jezus. Johannes de Doper begroet Jezus als de bruidegom (Jo. 3, 27-29) en Jezus zelf noemt zich de bruidegom (Mc. 2, 19-20). Paulus spreekt daarover ook in de 2e Korinte-brief (11,2). In de brief aan de Efeziërs schrijft Paulus over het huwelijk “Dit geheim heeft een diepe zin. Ik voor mij betrek het op Christus en de Kerk” (5, 32). Het verbond van de gehuwden is een teken van de vereniging van Christus met de Kerk en die vereniging maakt het huwelijk tot sacrament. De liefde van man en vrouw is een afbeelding van de liefde tussen Christus en Zijn Kerk. De man moet zich dus de stijl van Jezus’ omgang met vrouwen eigen maken en de liefde van Jezus voor de Kerk. Zijn liefde was een dienende liefde tot het uiterste en die dienende liefde moet de verhouding van man en vrouw kenmerken. Dat gold ook voor Maria. Paus Johannes Paulus zegt in zijn brief aan de vrouwen over Maria: “Voor haar betekent heersen was dienen: dienen, haar dienen is heersen (n.10) . “Vrouwen wees onderdanig aan uw man als aan de Heer” (Ef. 5, 22-23), wil dan ook niet zeggen dat de man de vrouw mag overheersen. De zin ervoor luidt: “Weest elkaar onderdanig uit ontzag voor Christus”. Als de man het hoofd wordt genoemd, is dat juist om zijn vrouw te dienen, want hij is hoofd zoals Christus hoofd is van de Kerk, namelijk om zich voor haar over te leveren (vgl. Ef. 5,25). Christus heeft zich voor de Kerk overgeleverd, zo moeten ook de mannen hun vrouwen liefhebben (5, 25 en 28). De onderdanigheid is dus wederkerig! In Christus is er geen man of vrouw, geen slaaf of vrije..., zal diezelfde sint Paulus schrijven! (vgl.Gal. 3, 28).
15. Priester: bruidegom
Even gaat paus Johannes Paulus in dit verband ook in op de redenen waarom de priesterwijding aan mannen voorbehouden is. De Eucharistie, zo schrijft hij, is het sacrament van de verlossing, van de bruidegom. De priester handelt en spreekt in de Eucharistie in de persoon van Christus, de bruidegom van de Kerk: “Dit is mijn lichaam... Dit is mijn bloed...”. Daardoor kunnen we verstaan waarom de apostelen, de priesters uit de mannen gekozen zijn, dat heeft Hij niet gedaan uit minachting voor vrouwen, zoals we hebben gezien, noch deed Hij dit uit cultuurbepaalde overwegingen: “Gij ziet de mensen niet naar de ogen” (Mt. 22,16).
Daarbij is het belangrijk om voor ogen te houden waar het in de Kerk om gaat. Alle gelovigen hebben deel aan de drievoudige zending van de Heer: de bruid is verenigd met haar Bruidegom (algemeen priesterschap). Dit is van belang om te begrijpen dat het in de Kerk niet om een instituut, om hiërarchie gaat op zich, maar dat het uiteindelijk om de verlossing gaat en dus om heiligheid, waarvan de vrouw - Maria - het model is.
De paus voegt er nog aan toe dat vrouwen een belangrijk aandeel hadden in het leven van de jonge kerk: Phebe (Rom. 16,1), Prisca (2 Tim. 4,19), Evodia en Syntyche (Fil. 4,2), Maria Tryfena, Persis en Tryfosa (Rom. 16, 6. 12) waren vrouwen die actief deelnamen aan verkondiging en catechese. In de huiskerk wordt het geloof doorgegeven door de vrouwen, zoals bij Timoteüs thuis, die het geloof kreeg doorgegeven door zijn moeder en oma (2 Tim. 1,5). Zo is het de eeuwen door gegaan: martelaressen, sterke vrouwen (de paus noemt hier vele namen van grote vrouwen) hebben met heel hun leven getuigd van hun geloof en veel goed gedaan voor de Kerk. De heilige vrouwen zijn incarnaties van het vrouwelijk ideaal en een model voor alle christenen. Vele gezinnen en naties hebben zoveel aan vrouwen te danken!
16. “De liefde is de grootste”. De liefde overwint.
De bewustwording van de waardigheid van de vrouw is eigen aan onze tijd; voor ons christenen zal dat ook een gelovige bewustwording moeten zijn.
De apostel Paulus verwijst naar de instelling van het huwelijk in het boek Genesis ( Ef. 5, 21-33): “Daarom zal de man vader en moeder verlaten om zich te hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één vlees zijn”, woorden uit het boek Genesis, neergeschreven onmiddellijk aansluitend bij de schepping van de vrouw (2,24). Door de schepping van de vrouw ontstaat de ‘eenheid van de twee’; de vrouw is de bruid, de Beminde, beeld van de Kerk, die bemind wordt en op haar beurt liefde en leven geeft. De vrouw openbaart daarmee de waarheid dat wij door God bemind worden; daarmee is de liefde, zo stelt de paus, het profetisch kenmerk van de vrouw. Dit vindt zijn hoogste uitdrukking in Maria die ontvangt van de heilige Geest.
De mens kan alleen zichzelf vinden als hij zichzelf geeft. De orde van de liefde, die de orde is van “het begin” is niet vernietigd, dat bewijst het proto-evangelie, waarin de vrouw een bijzondere plaats heeft: “Vijandschap sticht ik tussen U en de vrouw...”. Er is een grote strijd gaande tussen liefde en egoïsme, tussen dienen en heersen,. tussen geven en nemen. In de vrouw - Eva - Maria - laat de bijbel ons de dramatische strijd zien voor of tegen God die aan het einde der tijden tot ontknoping komt, zoals we zien in de vrouw van de Apocalyps: “Er verscheen een groot teken aan de hemel: een vrouw...” (vgl. Apc. 12, 1vv.).
Als God alles in allen zal zijn is deze waarheid definitief vervuld: de liefde is de grootste!