Arsacal
button
button
button
button


Getuigen en dienen

De missie van de Constantijnse Orde

Artikel Overig - gepubliceerd: zondag, 8 september 2024 - 3199 woorden
Het Labarum
Het Labarum (foto: Ramon Mangold)

In het weekend van 7-8 sep­tem­ber vond de voor­be­rei­ding op de investituur plaats van de nieuwe leden van de Constan­tijnse Orde. Naast een gees­te­lijk en vormend aspect had het weekend ook de bedoeling dat de nieuwe leden elkaar en de orde beter leer­den kennen. Hun missie is: getuigen en dienen. Daarover hield ik de con­fe­ren­tie waar­van U hier de tekst kunt lezen.

DE MISSIE VAN DE CONSTANTIJNSE ORDE: GETUIGEN EN DIENEN

Kern­pun­ten van de investituur

In de li­tur­gie van de investituur wordt een korte aandui­ding gegeven van de taak en de kenmerken van een Constan­tijnse Ridder of Dame (ook wel Edelvrouwe genoemd). Daar­mee wordt tege­lijk een beknopt beeld geschetst van de spiri­tua­li­teit van de Constan­tijnse Dame of Ridder. Genoemd wor­den: de goede strijd strij­den en het geloof uitdragen, getuigen zijn van het kruis van Onze Heer, zich inzetten om Christus en onze broe­ders en zusters lief te hebben, vooral de armen en de minsten en de trouw aan de voor­schriften van de heilige katho­lie­ke kerk. Het wordt ook wel nog korter samen­ge­vat met de woor­den: getuigen en dienen.

Het heilig kruis: de over­win­ning van Constan­tijn

De bij­zon­dere ver­bon­den­heid met het heilig kruis heeft na­tuur­lijk ver­band met de oorsprong en het fun­dament van de Constan­tijnse Orde die zich laat in­spi­re­ren door de over­win­ning die keizer Constan­tijn heeft in 312 behaald bij de Milvische brug buiten Rome nadat hij in een visioen had gezien dat hij in het teken van het kruis zou over­win­nen: in hoc signo vinces, in dat teken zult ge over­win­nen. Binnen de Constan­tijnse orde zijn die woor­den “in hoc signo vinces” die bij de investituur wor­den uit­ge­spro­ken, als een opdracht om de goede strijd te strij­den. Dat karakter van een strijd, het strij­den van de goede strijd, komt bij­zon­der tot uitdruk­king in het patronage van Sint Joris of Georgius, die wordt afge­beeld als degene die de draak, die een symbool is van het kwaad, verslaat en doodt.

Het labarum

Het labarum, het veldteken, dat nu in de ka­the­draal staat in de kapel van de Orde - de kruis­ka­pel - maar bij de investituur prominent zicht­baar zal wor­den geplaatst, herinnert aan de slag bij de Milvische brug.

Keizerin Helena

Ver­bon­den­heid met het kruis en het feest van Kruisverhef­fing (14 sep­tem­ber) is er ook doordat de moe­der van keizer Constan­tijn in het Heilig land op zoek ging naar voorwerpen die aan Jezus’ leven herinner­den en het heilig kruis heeft terug­ge­von­den. Het feest van Kruisverhef­fing gaat terug op het tonen van de kruisreliek nadat die was terug gevon­den.

De goede strijd

Het volgende aspect is dat van het strij­den van de goede strijd en getuige zijn. Ook dit ele­ment van de roe­ping van de Constan­tijnse Dame of Ridder is verbon­den met een be­lang­rijke gebeur­te­nis in het leven van keizer Constan­tijn, name­lijk het uitvaar­digen van het zo genoemde “Edict van Milaan” in 313. Door deze wets­be­pa­ling kregen - na eeuwen van christen­ver­vol­ging - niet alleen de chris­te­nen vrij­heid van gods­dienstuit­oefe­ning, maar dit gold ook voor andere gods­diensten. Zoals we nog zullen zien, werd het chris­ten­dom bijna zeven­tig jaar later staatsgods­dienst, wat leidde tot beper­king van de gods­dienst­vrij­heid, maar dat was onder Constan­tijn niet het geval. Dat mag ons aanspreken: ook wij staan voor de taak te getuigen in een plu­ri­for­me samen­le­ving, die niet (meer) chris­te­lijk is en waar vrij­heid van gods­dienst is. Dit vraagt van ons een bepaalde hou­ding en insteek, waarop ik zo dade­lijk nader wil ingaan, aan de hand van het tweede Vati­caans concilie (1962-1965).

Dienen: de caritas van de Orde

Het laatste aspect dat bij de investituur tot uiting zal komen is het dienen, want het geloof zon­der goede werken is dood (Jak. 2, 17). Caritas is dus een be­lang­rijk ele­ment van de roe­ping van de Constan­tijnse Ridder of Dame. Daarom is en wordt ook met elkaar afgestemd op welke wijze wij niet alleen in ons per­soon­lijk leven maar ook als Orde door middel van een gemeen­schap­pe­lijke ac­ti­vi­teit en ac­ti­vi­teiten gestalte kunnen geven aan de roe­ping onze naaste te dienen.

Hoe kan dit in onze seculiere samen­le­ving?

Op wat voor wijze kunnen we onze chris­te­lijke en rid­der­lijke taak vervullen in de hui­dige seculiere samen­le­ving?

Het tweede Vati­caans concilie heeft in hoofd­lijnen de aanzet gegeven voor een nieuwe kijk daarop. Deze visie van het concilie is een re­flec­tie op de ver­an­der­de tijd waarin kerk en chris­ten­dom zijn komen te verkeren en die maakt deel uit van het “aggi­or­na­mento” dat deze kerk­ver­ga­de­ring kenmerkte, de aanvaar­ding en door­wer­king van de maat­schap­pe­lijke situatie waarin we verkeren.

Het boek “Geloof en gods­dienst in een seculiere samen­le­ving” van kar­di­naal Jozef de Kesel reflec­teert op de verlegen­heid die velen in onze westerse maat­schap­pij voelen: Wat voor rol kunnen geloof en religie spelen in onze gese­cu­la­ri­seerde maat­schap­pij? Hoe kunnen we het evan­ge­lie door­ge­ven en ver­kon­di­gen in de hui­dige samen­le­ving? Om op deze vragen een ant­woord te kunnen geven, is het nodig zich te rea­li­se­ren wat voor een ver­an­de­ring die samen­le­ving heeft doorgemaakt. Kar­di­naal De Kesel bespreekt in zijn boek die totaal ge­wij­zigde omstan­dig­he­den van onze westerse samen­le­ving die niet lan­ger cultureel en maat­schap­pe­lijk wordt bepaald door een chris­te­lijk wereld­beeld en chris­te­lijke opvat­tingen.
Op basis van het boek kar­di­naal De Kesel en de do­cu­menten van het tweede Vati­caans concilie - de kerk­ver­ga­de­ring van alle bis­schop­pen die gehou­den is van 1962-1965 en een basis is voor het ker­ke­lijk leven in onze tijd -, wil ik graag stil staan bij de uit­dagingen die de hui­dige tijd aan ons geloofs­ge­tui­ge­nis stelt.
Het concilie heeft een aantal ele­menten - een aantal kern­waar­den - naar voren gehaald en onder­streept die voor de evangeli­sa­tie in onze tijd wezen­lijk zijn.

De bena­dering van paus Pius IX

De bena­dering door kerk en gelo­vi­gen was vroe­ger wel anders! Het belang van wat het tweede Vati­caans concilie heeft gezegd over omgang met anderen en over getuigen - daar zullen we zo dade­lijk bij stil staan -, zal dui­de­lijker zijn als we eerst even kijken naar de woor­den waar­mee paus Pius IX pro­tes­tan­ten en andere niet-katho­lie­ken in de Apos­to­lische Brief Iam vos omnes (13 sept. 1868) aansprak “opdat zij zou­den te­rug­ke­ren tot de katho­lie­ke Kerk”, met het oog op het eerste Vati­caans concilie: “We wachten met uitgestrekte han­den en een zeer vurig verlangen op de terug­keer naar de katho­lie­ke kerk van onze dwalende kin­de­ren, zodat we hen lief­heb­bend kunnen welkom heten in het huis van hun hemelse vader en het kunnen verrijken met onuit­putte­lijke schatten”. Dit Apos­to­lisch schrijven geeft aan dat niet-katho­lie­ken dienen terug te keren tot de katho­lie­ke Kerk en de een­heid met de paus. Het is een algemene bena­dering die geen reke­ning houdt met de eigen gedachten en opvat­tingen of bij­voor­beeld de per­soon­lijke omstan­dig­he­den waarin mensen, in het bij­zon­der anders denken­den, verkeren.

Het tweede Vati­caans concilie

Welke zijn dan die ele­menten die het tweede Vati­caans concilie heeft aan­ge­dragen en die zo’n be­lang­rijke rol spelen in onze visie op evangeli­sa­tie in de hui­dige cultuur en tijd? Veel van die ele­menten hangen samen. Ik zou er in wil­le­keu­rige volgorde en waar­schijn­lijk zon­der compleet te zijn, een aantal willen noemen.

Elementen van incorporatie

Het gehele eerste gedeelte van Lumen Gentium, de dog­ma­tische con­sti­tu­tie over de Kerk - vanaf LG 8 en daarna in het tweede hoofd­stuk over het volk van God - is gericht op een po­si­tie­ve waar­de­ring van de “bestand­de­len van heili­ging en waar­heid” (LG 8) die er buiten de zicht­ba­re kerk te vin­den zijn. Kortom, ook buiten de katho­lie­ke kerk zoals die wordt geleid door paus en bis­schop­pen, zijn er (vele) goede ele­menten te vin­den en goede mensen die zich willen laten lei­den door de Geest van God. Op een bij­zon­dere manier komt dat tot uiting in LG 14 waarin die bestand­de­len wor­den getypeerd als ele­menten van toebe­ho­ren, van incorporatie: de goede zaken die wij bij andere chris­te­nen vin­den, scheppen een vorm van verbin­ding, daardoor is er een ver­bon­den­heid. Daar wordt ook aange­ge­ven dat een kern van ieder christen-zijn is: het zich laten lei­den door de Geest van God.
Deze bena­dering legt dus de nadruk op wat verbindt én op de gees­te­lij­ke in­stel­ling van de mens: het gaat er niet alleen om of iemand de leer van de Kerk aanvaardt, maar ook gaat het erom te volhar­den in de liefde, door de gaven van de Geest en de liefde van het hart. We kunnen in iemand een oprechte christen herkennen door diens in­stel­ling van geest en hart, ook al deelt die persoon niet het volle­dige katho­lie­ke geloof.

Zien wat verbindt

Een tweede, ermee sterk samen­han­gend kenmerk van de do­cu­menten van het tweede Vati­caans concilie is een gericht­heid op het goede in de ander, op wat verbindt, meer dan op wat mensen scheidt. Dat zit in feite al in het benoemen van de ele­menten van toebe­ho­ren die we zojuist hebben genoemd en die een een­heid en ver­bon­den­heid aandui­den, ook als de geloofs-een­heid mis­schien niet volle­dig is. Lumen Gentium 15 somt de ele­menten op die verbin­den met andere, niet-katho­lie­ke chris­te­nen (met hen “voelt de kerk zich op velerlei wijzen verbon­den”), terwijl Lumen Gentium 16 dit doet voor de niet-chris­te­nen en niet-gelo­vi­gen: “Alles immers wat aan goed­heid en waar­heid bij hen te vin­den is, wordt door de Kerk als een voor­be­rei­ding op het evan­ge­lie beschouwd en als een gave door Hem verleend die elke mens verlicht, opdat hij uit­ein­delijk het leven zou hebben”. Daar­mee is dat goede en ware wat we in de ander vin­den een uitgangs­punt voor het contact en voor ons ge­tui­ge­nis en niet op de eerste plaats wat er ontbreekt, wat er ver­keerd is of wat we missen.
Deze bena­dering is ook die van andere do­cu­menten van het Concilie, zoals het Decreet over de katho­lie­ke deelne­ming aan de oecu­me­nische bewe­ging Unitatis Redin­te­gratio (zie bijv. UR 3) en de Ver­kla­ring over de hou­ding van de Kerk ten opzichte van de niet-chris­te­lijke gods­diensten Nostra Aetate, waar bij­voor­beeld over de grote wereld gods­diensten wordt gezegd: “Met oprechte eerbied beschouwt zij die gedrags- en leef­regels, die voor­schriften en leer­stel­lingen die, hoewel in veel opzichten ver­schil­lend van het geen zij­zelf houdt en leert, toch niet zel­den een straal weer­spie­gelen van die Waar­heid, welke alle mensen verlicht” (NA 2). De do­cu­menten van het tweede Vati­caans concilie willen dus steeds weer laten zien wat mensen verbindt en ze onder­stre­pen de ele­menten van ver­bon­den­heid.

Dialoog

Een volgend en daar­mee opnieuw samen­han­gend be­lang­rijk aspect dat in concilie­do­cu­menten naar voren komt is het belang van de dialoog. Het kijken naar verbin­dende ele­menten en aan­kno­pings­pun­ten in de levens­be­schou­wing van anderen, van niet-katho­lie­ken, is als van­zelf­spre­kend gericht op dialoog. Die dialoog moet volgens de Con­sti­tu­tie over de Kerk ook wor­den nagestreefd binnen de kerk (vgl. LG 37), wat nu door het synodale proces bij­zon­dere aan­dacht heeft gekregen; die dialoog wordt voorts gewenst met andere chris­te­nen, met het Jo­den­dom en andere grote gods­diensten en met niet-gelo­vi­gen. Op zijn reis in Indonesië heeft paus Fran­cis­cus een tunnel gezegend die een moskee en een kerk verbin­den en die de Islami­tische gelo­vi­gen op vrij­dag in staat stelt bij de katho­lie­ke kerk te parkeren en de katho­lie­ken om dat op zon­dag bij de moskee te doen. De paus noemde die dialoog be­lang­rijk om samen bij te dragen aan een ver­be­te­ring van klimaat en milieu, paus Johannes Paulus noemde het belang van die dialoog al met het oog op vrede in de wereld.
Die dialoog geldt uit­ein­delijk allen. De pas­to­rale Con­sti­tu­tie over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes 21 geeft bij­voor­beeld aan­zet­ten voor de dialoog met het atheïsme. Uit­druk­ke­lijk wordt de wens tot dialoog bele­den aan het begin van Gaudium et Spes (n. 3). De dialoog is een manier om uiting te geven aan ver­bon­den­heid met andere mensen, dat is het wat het concilie nastreeft. Het was paus Paulus VI geweest die na zijn verkie­zing geko­men was met een En­cy­cliek Ecclesiam Suam (1964), die was gewijd aan de dialoog. Zo heeft hij het tweede Vati­caans concilie geïnspireerd. Die En­cy­cliek is dus nu zes­tig jaar gele­den ge­pu­bli­ceerd.

Vrij­heid, geweten en zoeken naar de waar­heid

Opnieuw samen­han­gend met al het voor­gaande, is de nadruk die het concilie legt op de per­soon­lijke zoek­tocht en de vrij­heid van de mens. De Con­sti­tu­tie over de Kerk Lumen Gentium 16 heeft het daarover: God blijft niet ver van wie hem zoeken en “ook zij die zon­der schuld omtrent het evan­ge­lie van Christus en de Kerk onwetend blijven, doch niettemin met een oprecht gemoed God zoeken en zijn wil, in de uit­spraak van hun geweten erkend, onder de invloed van de genade metter­daad trachten te vol­bren­gen, kunnen de eeuwige zalig­heid bereiken”. Hiermee geeft het Concilie aan dat het zoeken naar de waar­heid en het volgen van het geweten, onder de invloed van de genade, beslissend, door­slag­ge­vend, is voor de red­ding van de mens. Op die invloed van het geweten en het belang van de vrij­heid, komt het concilie terug in Gaudium et Spes 16 en 17. Daar staat: “..de mens heeft de door God ge­schre­ven wet in zijn hart; daaraan te gehoor­za­men is zijn waar­dig­heid, en volgens deze zal hij­zelf wor­den ge­oor­deeld” (GS 16). Alleen in vrij­heid kan de mens zich tot het goede wen­den (GS 17). In ver­schil­lende concilie­do­cu­menten wordt be­klem­toond dat geloven niet anders dan vrij kan zijn. Dwang en druk zijn uit den boze. Daar komt bij dat Dignitatis Humanae dui­de­lijk maakt er voor de bur­ger­lijke over­heid geen rol is weg­ge­legd in het voor­schrij­ven of verbie­den van gods­diens­tige zaken (DH 2), tenzij anderen wor­den geschaad of de open­ba­re orde in gevaar komt (vgl. DH 7). Kerk en maat­schap­pij moeten elkaars grenzen kennen en res­pec­teren.

Dat is van groot belang voor de wijze waarop wij als leden van de Constan­tijnse Orde ge­tui­ge­nis afleggen en onze taak in de samen­le­ving vervullen. Maar dat we moeten getuigen van ons christen-zijn, dat staat buiten kijf. Die klem­toon van het Concilie op de per­soon­lijke zoek­tocht, het geweten en de vrij­heid van de geloofs­daad, heeft echter wel gevolgen voor de wijze waarop. Kar­di­naal De Kesel zegt in zijn boek: we moeten de maat­schap­pij niet veroor­de­len omdat ze niet homogeen chris­te­lijk meer is, maar het seculiere karakter en het pluralisme ac­cep­teren, maar niet as­si­mi­le­ren (p. 91). Het is be­lang­rijk ge­tui­ge­nis te geven van het evan­ge­lie en de stem van de Kerk te laten horen in het ethische en sociale debat. We dienen als gelo­vi­gen daarbij steeds aanwe­zig te zijn op onze eigen manier, vanuit ons Kerk-zijn: God zoeken, luis­te­ren naar Zijn Woord, trouw aan het gebed, de li­tur­gie en de soli­da­ri­teit (pp. 91-92). De chris­te­lijke ge­meen­schap moet dus het evan­ge­lie uitstralen en in gesprek gaan, niet anders dan de eerste chris­te­nen deden (vgl. Hand. 4, 32-36). Wezen­lijk voor een ge­tui­ge­nis van het evan­ge­lie en dus voor de kracht van evangeli­sa­tie is de authentici­teit: ge­meen­schappen, mensen die het evan­ge­lie wer­ke­lijk leven. Het is door aantrek­kings­kracht dat de Kerk groeit, zegt paus Fran­cis­cus (Apos­to­lische Exhor­ta­tie Evangelii Gaudium, n. 14). Dus is het be­lang­rijk aan­trek­ke­lijk en authen­tiek te zijn.

Kerk als “communio”

Na­tuur­lijk kan ik tenslotte niet nalaten om hier ook het beeld van de kerk te noemen dat het tweede Vati­caans Concilie ons heeft nagelaten: de Kerk is een ge­meen­schap (communio) waarin de fun­da­men­tele gelijk­heid vooraf gaat aan de verschillen door bij­voor­beeld wij­ding, zen­ding en cha­rismata. De verschillen zijn comple­mentair en gericht op de opbouw van de ge­meen­schap; de een­heid bestaat er fun­da­men­teel in dat iedere gedoopte en gevormde deel heeft aan de missie van de kerk en ge­roe­pen is tot apos­to­laat. Dit betekent dat iedere gelo­vi­ge ertoe ge­roe­pen is aan­deel te hebben in de evangeli­sa­tie en dat alle goede dingen die zij doen, al hun goede werken aan die zen­ding van de Kerk bijdragen. “De Heer immers wil zijn rijk ook door de leken­ge­lo­vigen uitbrei­den”(LG 36). Op vele terreinen van het leven kunnen alleen de leken actief zijn, want het geloof wordt niet alleen doorge­ge­ven binnen het kerk­ge­bouw, maar ook en juist in de praktijk van het leven van alle dag, in onze omgang met anderen, door de vriend­schap die wij met hen ont­wik­ke­len, door de mooie ini­tia­tie­ven die wij nemen, enzo­voorts. Een geprivilegieerd terrein voor de gehuw­den onder hen is het gezin waar zij “de eerste geloofs­ver­kon­di­gers” zijn, zoals het Concilie zegt (LG 11).
De Kerk die het Concilie laat zien, is een Kerk die ge­tui­ge­nis aflegt van Gods liefde, tege­lijk trouw is aan haar geloof en open naar anderen, in soli­da­ri­teit met de mensen van onze tijd en de grote vragen waar die voor staan.

Gevolgen voor ons ge­tui­ge­nis

Uit al deze ele­menten die het Concilie voorhoudt, ont­staat een heel bepaald beeld van wat ge­tui­ge­nis en evangeli­sa­tie in onze tijd moeten zijn. Het door­ge­ven van het evan­ge­lie gaat langs de weg van vriend­schap, begrip en dialoog, het maken van mooie keuzes, het doen van de goede dingen, een authen­tiek chris­te­lijk leven. Het gaat er niet om een homogene chris­te­lijke bescha­ving te her­stel­len, dat zou ook niet kunnen, maar wel om in die samen­le­ving zout en licht te zijn.

Kers­te­ning zoals het vroe­ger was

Hoe anders - en nood­za­ke­lijk anders, want de wereld is veran­derd! - deze nieuwe bena­dering was, wordt dui­de­lijk als we even terug­blik­ken naar de voorbije eeuwen. In veel westerse, Latijns-Ameri­kaanse en Afrikaanse lan­den heeft de mis­sio­ne­ring een sterk “in­sti­tu­tio­neel” karakter gehad door de be­trok­ken­heid van vorsten die de overgang naar de chris­te­lijke gods­dienst van hun land met hun gezag bevor­der­den of zelfs in zeker zin verplicht stel­den. Het doopsel van Clovis leidde tot de kers­te­ning van een ko­nink­rijk. Dat concept van kers­te­ning door macht­heb­bers had­den we te danken aan de Romeinse en Germaanse cultuur. Ook in de Romeinse tijd kende men al het onder­hou­den van bepaalde reli­gi­euze ver­plich­tingen tegen­over de goden als een bur­gerplicht. Het chris­ten­dom was daar­en­te­gen in de Romeinse samen­le­ving gegroeid door de per­soon­lijke over­tui­ging van mensen die het opgelegde model van religie niet lan­ger aanvaard­den en die in tij­den van ver­vol­ging daar zelfs het marte­laar­schap voor onder­gingen. Het chris­ten­dom was dus tot de vierde eeuw gegroeid door evangeli­sa­tie, in de zin van ge­tui­ge­nis in woord en dood, authentici­teit, vriend­schap. Keizer Constan­tijn heeft die trend beves­tigd door algemene gods­dienst­vrij­heid te verlenen. Daar kwam ver­an­de­ring in door het edict Cunctos populos (Edict van Thessaloniki) waar­mee keizer Theodosius in het jaar 380 de chris­te­lijke, katho­lie­ke gods­dienst als staatsgods­dienst instelde, met uit­slui­ting van andere gods­diensten behalve het Jo­den­dom. Deze kers­te­nings-gedachte van Theodosius - het van staatswege opleggen van een gods­dienst - was dus niet nieuw; die had vóór-chris­te­lijke wor­tels in de Romeinse gods­dienst als bur­gerplicht en deze oude gedachte was met het Edict van Milaan na­tuur­lijk niet verdwenen. In de laatste eeuw en zeker met het tweede Vati­caans concilie is de nadruk weer helemaal komen te liggen op de vrij­heid van de geloofs­daad en de gods­dienst­vrij­heid in het alge­meen.

Besluit

Het tweede Vati­caans Concilie heeft de overgang van kers­te­ning naar per­soon­lijk ge­tui­ge­nis, per­soon­lijke keuzes, dialoog met begrip en open­heid als basis voor het door­ge­ven van het geloof beze­geld. Die nieuwe bena­dering was nodig want de maat­schap­pij was over­ge­gaan van een homogeen chris­te­lijke naar een seculiere samen­le­ving. Deze bena­dering vraagt om meer aan­dacht voor vor­ming in het geloof en coherentie, open­heid naar anderen, open­heid voor de maat­schap­pij waarin wij leven, ge­tui­ge­nis. Het is een missie van getuigen en dienen, die wij in de Constan­tijnse Orde met bij­zon­dere inzet willen leven.

+Jan Hendriks
Bis­schop van Haar­lem-Am­ster­dam
Prior van de Dele­ga­tie van Neder­land van de Constan­tijnse Orde

Terug