Getuigen en dienen
De missie van de Constantijnse Orde
In het weekend van 7-8 september vond de voorbereiding op de investituur plaats van de nieuwe leden van de Constantijnse Orde. Naast een geestelijk en vormend aspect had het weekend ook de bedoeling dat de nieuwe leden elkaar en de orde beter leerden kennen. Hun missie is: getuigen en dienen. Daarover hield ik de conferentie waarvan U hier de tekst kunt lezen.
DE MISSIE VAN DE CONSTANTIJNSE ORDE: GETUIGEN EN DIENEN
Kernpunten van de investituur
In de liturgie van de investituur wordt een korte aanduiding gegeven van de taak en de kenmerken van een Constantijnse Ridder of Dame (ook wel Edelvrouwe genoemd). Daarmee wordt tegelijk een beknopt beeld geschetst van de spiritualiteit van de Constantijnse Dame of Ridder. Genoemd worden: de goede strijd strijden en het geloof uitdragen, getuigen zijn van het kruis van Onze Heer, zich inzetten om Christus en onze broeders en zusters lief te hebben, vooral de armen en de minsten en de trouw aan de voorschriften van de heilige katholieke kerk. Het wordt ook wel nog korter samengevat met de woorden: getuigen en dienen.
Het heilig kruis: de overwinning van Constantijn
De bijzondere verbondenheid met het heilig kruis heeft natuurlijk verband met de oorsprong en het fundament van de Constantijnse Orde die zich laat inspireren door de overwinning die keizer Constantijn heeft in 312 behaald bij de Milvische brug buiten Rome nadat hij in een visioen had gezien dat hij in het teken van het kruis zou overwinnen: in hoc signo vinces, in dat teken zult ge overwinnen. Binnen de Constantijnse orde zijn die woorden “in hoc signo vinces” die bij de investituur worden uitgesproken, als een opdracht om de goede strijd te strijden. Dat karakter van een strijd, het strijden van de goede strijd, komt bijzonder tot uitdrukking in het patronage van Sint Joris of Georgius, die wordt afgebeeld als degene die de draak, die een symbool is van het kwaad, verslaat en doodt.
Het labarum
Het labarum, het veldteken, dat nu in de kathedraal staat in de kapel van de Orde - de kruiskapel - maar bij de investituur prominent zichtbaar zal worden geplaatst, herinnert aan de slag bij de Milvische brug.
Keizerin Helena
Verbondenheid met het kruis en het feest van Kruisverheffing (14 september) is er ook doordat de moeder van keizer Constantijn in het Heilig land op zoek ging naar voorwerpen die aan Jezus’ leven herinnerden en het heilig kruis heeft teruggevonden. Het feest van Kruisverheffing gaat terug op het tonen van de kruisreliek nadat die was terug gevonden.
De goede strijd
Het volgende aspect is dat van het strijden van de goede strijd en getuige zijn. Ook dit element van de roeping van de Constantijnse Dame of Ridder is verbonden met een belangrijke gebeurtenis in het leven van keizer Constantijn, namelijk het uitvaardigen van het zo genoemde “Edict van Milaan” in 313. Door deze wetsbepaling kregen - na eeuwen van christenvervolging - niet alleen de christenen vrijheid van godsdienstuitoefening, maar dit gold ook voor andere godsdiensten. Zoals we nog zullen zien, werd het christendom bijna zeventig jaar later staatsgodsdienst, wat leidde tot beperking van de godsdienstvrijheid, maar dat was onder Constantijn niet het geval. Dat mag ons aanspreken: ook wij staan voor de taak te getuigen in een pluriforme samenleving, die niet (meer) christelijk is en waar vrijheid van godsdienst is. Dit vraagt van ons een bepaalde houding en insteek, waarop ik zo dadelijk nader wil ingaan, aan de hand van het tweede Vaticaans concilie (1962-1965).
Dienen: de caritas van de Orde
Het laatste aspect dat bij de investituur tot uiting zal komen is het dienen, want het geloof zonder goede werken is dood (Jak. 2, 17). Caritas is dus een belangrijk element van de roeping van de Constantijnse Ridder of Dame. Daarom is en wordt ook met elkaar afgestemd op welke wijze wij niet alleen in ons persoonlijk leven maar ook als Orde door middel van een gemeenschappelijke activiteit en activiteiten gestalte kunnen geven aan de roeping onze naaste te dienen.
Hoe kan dit in onze seculiere samenleving?
Op wat voor wijze kunnen we onze christelijke en ridderlijke taak vervullen in de huidige seculiere samenleving?
Het tweede Vaticaans concilie heeft in hoofdlijnen de aanzet gegeven voor een nieuwe kijk daarop. Deze visie van het concilie is een reflectie op de veranderde tijd waarin kerk en christendom zijn komen te verkeren en die maakt deel uit van het “aggiornamento” dat deze kerkvergadering kenmerkte, de aanvaarding en doorwerking van de maatschappelijke situatie waarin we verkeren.
Het boek “Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving” van kardinaal Jozef de Kesel reflecteert op de verlegenheid die velen in onze westerse maatschappij voelen: Wat voor rol kunnen geloof en religie spelen in onze geseculariseerde maatschappij? Hoe kunnen we het evangelie doorgeven en verkondigen in de huidige samenleving? Om op deze vragen een antwoord te kunnen geven, is het nodig zich te realiseren wat voor een verandering die samenleving heeft doorgemaakt. Kardinaal De Kesel bespreekt in zijn boek die totaal gewijzigde omstandigheden van onze westerse samenleving die niet langer cultureel en maatschappelijk wordt bepaald door een christelijk wereldbeeld en christelijke opvattingen.
Op basis van het boek kardinaal De Kesel en de documenten van het tweede Vaticaans concilie - de kerkvergadering van alle bisschoppen die gehouden is van 1962-1965 en een basis is voor het kerkelijk leven in onze tijd -, wil ik graag stil staan bij de uitdagingen die de huidige tijd aan ons geloofsgetuigenis stelt.
Het concilie heeft een aantal elementen - een aantal kernwaarden - naar voren gehaald en onderstreept die voor de evangelisatie in onze tijd wezenlijk zijn.
De benadering van paus Pius IX
De benadering door kerk en gelovigen was vroeger wel anders! Het belang van wat het tweede Vaticaans concilie heeft gezegd over omgang met anderen en over getuigen - daar zullen we zo dadelijk bij stil staan -, zal duidelijker zijn als we eerst even kijken naar de woorden waarmee paus Pius IX protestanten en andere niet-katholieken in de Apostolische Brief Iam vos omnes (13 sept. 1868) aansprak “opdat zij zouden terugkeren tot de katholieke Kerk”, met het oog op het eerste Vaticaans concilie: “We wachten met uitgestrekte handen en een zeer vurig verlangen op de terugkeer naar de katholieke kerk van onze dwalende kinderen, zodat we hen liefhebbend kunnen welkom heten in het huis van hun hemelse vader en het kunnen verrijken met onuitputtelijke schatten”. Dit Apostolisch schrijven geeft aan dat niet-katholieken dienen terug te keren tot de katholieke Kerk en de eenheid met de paus. Het is een algemene benadering die geen rekening houdt met de eigen gedachten en opvattingen of bijvoorbeeld de persoonlijke omstandigheden waarin mensen, in het bijzonder anders denkenden, verkeren.
Het tweede Vaticaans concilie
Welke zijn dan die elementen die het tweede Vaticaans concilie heeft aangedragen en die zo’n belangrijke rol spelen in onze visie op evangelisatie in de huidige cultuur en tijd? Veel van die elementen hangen samen. Ik zou er in willekeurige volgorde en waarschijnlijk zonder compleet te zijn, een aantal willen noemen.
Elementen van incorporatie
Het gehele eerste gedeelte van Lumen Gentium, de dogmatische constitutie over de Kerk - vanaf LG 8 en daarna in het tweede hoofdstuk over het volk van God - is gericht op een positieve waardering van de “bestanddelen van heiliging en waarheid” (LG 8) die er buiten de zichtbare kerk te vinden zijn. Kortom, ook buiten de katholieke kerk zoals die wordt geleid door paus en bisschoppen, zijn er (vele) goede elementen te vinden en goede mensen die zich willen laten leiden door de Geest van God. Op een bijzondere manier komt dat tot uiting in LG 14 waarin die bestanddelen worden getypeerd als elementen van toebehoren, van incorporatie: de goede zaken die wij bij andere christenen vinden, scheppen een vorm van verbinding, daardoor is er een verbondenheid. Daar wordt ook aangegeven dat een kern van ieder christen-zijn is: het zich laten leiden door de Geest van God.
Deze benadering legt dus de nadruk op wat verbindt én op de geestelijke instelling van de mens: het gaat er niet alleen om of iemand de leer van de Kerk aanvaardt, maar ook gaat het erom te volharden in de liefde, door de gaven van de Geest en de liefde van het hart. We kunnen in iemand een oprechte christen herkennen door diens instelling van geest en hart, ook al deelt die persoon niet het volledige katholieke geloof.
Zien wat verbindt
Een tweede, ermee sterk samenhangend kenmerk van de documenten van het tweede Vaticaans concilie is een gerichtheid op het goede in de ander, op wat verbindt, meer dan op wat mensen scheidt. Dat zit in feite al in het benoemen van de elementen van toebehoren die we zojuist hebben genoemd en die een eenheid en verbondenheid aanduiden, ook als de geloofs-eenheid misschien niet volledig is. Lumen Gentium 15 somt de elementen op die verbinden met andere, niet-katholieke christenen (met hen “voelt de kerk zich op velerlei wijzen verbonden”), terwijl Lumen Gentium 16 dit doet voor de niet-christenen en niet-gelovigen: “Alles immers wat aan goedheid en waarheid bij hen te vinden is, wordt door de Kerk als een voorbereiding op het evangelie beschouwd en als een gave door Hem verleend die elke mens verlicht, opdat hij uiteindelijk het leven zou hebben”. Daarmee is dat goede en ware wat we in de ander vinden een uitgangspunt voor het contact en voor ons getuigenis en niet op de eerste plaats wat er ontbreekt, wat er verkeerd is of wat we missen.
Deze benadering is ook die van andere documenten van het Concilie, zoals het Decreet over de katholieke deelneming aan de oecumenische beweging Unitatis Redintegratio (zie bijv. UR 3) en de Verklaring over de houding van de Kerk ten opzichte van de niet-christelijke godsdiensten Nostra Aetate, waar bijvoorbeeld over de grote wereld godsdiensten wordt gezegd: “Met oprechte eerbied beschouwt zij die gedrags- en leefregels, die voorschriften en leerstellingen die, hoewel in veel opzichten verschillend van het geen zijzelf houdt en leert, toch niet zelden een straal weerspiegelen van die Waarheid, welke alle mensen verlicht” (NA 2). De documenten van het tweede Vaticaans concilie willen dus steeds weer laten zien wat mensen verbindt en ze onderstrepen de elementen van verbondenheid.
Dialoog
Een volgend en daarmee opnieuw samenhangend belangrijk aspect dat in conciliedocumenten naar voren komt is het belang van de dialoog. Het kijken naar verbindende elementen en aanknopingspunten in de levensbeschouwing van anderen, van niet-katholieken, is als vanzelfsprekend gericht op dialoog. Die dialoog moet volgens de Constitutie over de Kerk ook worden nagestreefd binnen de kerk (vgl. LG 37), wat nu door het synodale proces bijzondere aandacht heeft gekregen; die dialoog wordt voorts gewenst met andere christenen, met het Jodendom en andere grote godsdiensten en met niet-gelovigen. Op zijn reis in Indonesië heeft paus Franciscus een tunnel gezegend die een moskee en een kerk verbinden en die de Islamitische gelovigen op vrijdag in staat stelt bij de katholieke kerk te parkeren en de katholieken om dat op zondag bij de moskee te doen. De paus noemde die dialoog belangrijk om samen bij te dragen aan een verbetering van klimaat en milieu, paus Johannes Paulus noemde het belang van die dialoog al met het oog op vrede in de wereld.
Die dialoog geldt uiteindelijk allen. De pastorale Constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes 21 geeft bijvoorbeeld aanzetten voor de dialoog met het atheïsme. Uitdrukkelijk wordt de wens tot dialoog beleden aan het begin van Gaudium et Spes (n. 3). De dialoog is een manier om uiting te geven aan verbondenheid met andere mensen, dat is het wat het concilie nastreeft. Het was paus Paulus VI geweest die na zijn verkiezing gekomen was met een Encycliek Ecclesiam Suam (1964), die was gewijd aan de dialoog. Zo heeft hij het tweede Vaticaans concilie geïnspireerd. Die Encycliek is dus nu zestig jaar geleden gepubliceerd.
Vrijheid, geweten en zoeken naar de waarheid
Opnieuw samenhangend met al het voorgaande, is de nadruk die het concilie legt op de persoonlijke zoektocht en de vrijheid van de mens. De Constitutie over de Kerk Lumen Gentium 16 heeft het daarover: God blijft niet ver van wie hem zoeken en “ook zij die zonder schuld omtrent het evangelie van Christus en de Kerk onwetend blijven, doch niettemin met een oprecht gemoed God zoeken en zijn wil, in de uitspraak van hun geweten erkend, onder de invloed van de genade metterdaad trachten te volbrengen, kunnen de eeuwige zaligheid bereiken”. Hiermee geeft het Concilie aan dat het zoeken naar de waarheid en het volgen van het geweten, onder de invloed van de genade, beslissend, doorslaggevend, is voor de redding van de mens. Op die invloed van het geweten en het belang van de vrijheid, komt het concilie terug in Gaudium et Spes 16 en 17. Daar staat: “..de mens heeft de door God geschreven wet in zijn hart; daaraan te gehoorzamen is zijn waardigheid, en volgens deze zal hijzelf worden geoordeeld” (GS 16). Alleen in vrijheid kan de mens zich tot het goede wenden (GS 17). In verschillende conciliedocumenten wordt beklemtoond dat geloven niet anders dan vrij kan zijn. Dwang en druk zijn uit den boze. Daar komt bij dat Dignitatis Humanae duidelijk maakt er voor de burgerlijke overheid geen rol is weggelegd in het voorschrijven of verbieden van godsdienstige zaken (DH 2), tenzij anderen worden geschaad of de openbare orde in gevaar komt (vgl. DH 7). Kerk en maatschappij moeten elkaars grenzen kennen en respecteren.
Dat is van groot belang voor de wijze waarop wij als leden van de Constantijnse Orde getuigenis afleggen en onze taak in de samenleving vervullen. Maar dat we moeten getuigen van ons christen-zijn, dat staat buiten kijf. Die klemtoon van het Concilie op de persoonlijke zoektocht, het geweten en de vrijheid van de geloofsdaad, heeft echter wel gevolgen voor de wijze waarop. Kardinaal De Kesel zegt in zijn boek: we moeten de maatschappij niet veroordelen omdat ze niet homogeen christelijk meer is, maar het seculiere karakter en het pluralisme accepteren, maar niet assimileren (p. 91). Het is belangrijk getuigenis te geven van het evangelie en de stem van de Kerk te laten horen in het ethische en sociale debat. We dienen als gelovigen daarbij steeds aanwezig te zijn op onze eigen manier, vanuit ons Kerk-zijn: God zoeken, luisteren naar Zijn Woord, trouw aan het gebed, de liturgie en de solidariteit (pp. 91-92). De christelijke gemeenschap moet dus het evangelie uitstralen en in gesprek gaan, niet anders dan de eerste christenen deden (vgl. Hand. 4, 32-36). Wezenlijk voor een getuigenis van het evangelie en dus voor de kracht van evangelisatie is de authenticiteit: gemeenschappen, mensen die het evangelie werkelijk leven. Het is door aantrekkingskracht dat de Kerk groeit, zegt paus Franciscus (Apostolische Exhortatie Evangelii Gaudium, n. 14). Dus is het belangrijk aantrekkelijk en authentiek te zijn.
Kerk als “communio”
Natuurlijk kan ik tenslotte niet nalaten om hier ook het beeld van de kerk te noemen dat het tweede Vaticaans Concilie ons heeft nagelaten: de Kerk is een gemeenschap (communio) waarin de fundamentele gelijkheid vooraf gaat aan de verschillen door bijvoorbeeld wijding, zending en charismata. De verschillen zijn complementair en gericht op de opbouw van de gemeenschap; de eenheid bestaat er fundamenteel in dat iedere gedoopte en gevormde deel heeft aan de missie van de kerk en geroepen is tot apostolaat. Dit betekent dat iedere gelovige ertoe geroepen is aandeel te hebben in de evangelisatie en dat alle goede dingen die zij doen, al hun goede werken aan die zending van de Kerk bijdragen. “De Heer immers wil zijn rijk ook door de lekengelovigen uitbreiden”(LG 36). Op vele terreinen van het leven kunnen alleen de leken actief zijn, want het geloof wordt niet alleen doorgegeven binnen het kerkgebouw, maar ook en juist in de praktijk van het leven van alle dag, in onze omgang met anderen, door de vriendschap die wij met hen ontwikkelen, door de mooie initiatieven die wij nemen, enzovoorts. Een geprivilegieerd terrein voor de gehuwden onder hen is het gezin waar zij “de eerste geloofsverkondigers” zijn, zoals het Concilie zegt (LG 11).
De Kerk die het Concilie laat zien, is een Kerk die getuigenis aflegt van Gods liefde, tegelijk trouw is aan haar geloof en open naar anderen, in solidariteit met de mensen van onze tijd en de grote vragen waar die voor staan.
Gevolgen voor ons getuigenis
Uit al deze elementen die het Concilie voorhoudt, ontstaat een heel bepaald beeld van wat getuigenis en evangelisatie in onze tijd moeten zijn. Het doorgeven van het evangelie gaat langs de weg van vriendschap, begrip en dialoog, het maken van mooie keuzes, het doen van de goede dingen, een authentiek christelijk leven. Het gaat er niet om een homogene christelijke beschaving te herstellen, dat zou ook niet kunnen, maar wel om in die samenleving zout en licht te zijn.
Kerstening zoals het vroeger was
Hoe anders - en noodzakelijk anders, want de wereld is veranderd! - deze nieuwe benadering was, wordt duidelijk als we even terugblikken naar de voorbije eeuwen. In veel westerse, Latijns-Amerikaanse en Afrikaanse landen heeft de missionering een sterk “institutioneel” karakter gehad door de betrokkenheid van vorsten die de overgang naar de christelijke godsdienst van hun land met hun gezag bevorderden of zelfs in zeker zin verplicht stelden. Het doopsel van Clovis leidde tot de kerstening van een koninkrijk. Dat concept van kerstening door machthebbers hadden we te danken aan de Romeinse en Germaanse cultuur. Ook in de Romeinse tijd kende men al het onderhouden van bepaalde religieuze verplichtingen tegenover de goden als een burgerplicht. Het christendom was daarentegen in de Romeinse samenleving gegroeid door de persoonlijke overtuiging van mensen die het opgelegde model van religie niet langer aanvaardden en die in tijden van vervolging daar zelfs het martelaarschap voor ondergingen. Het christendom was dus tot de vierde eeuw gegroeid door evangelisatie, in de zin van getuigenis in woord en dood, authenticiteit, vriendschap. Keizer Constantijn heeft die trend bevestigd door algemene godsdienstvrijheid te verlenen. Daar kwam verandering in door het edict Cunctos populos (Edict van Thessaloniki) waarmee keizer Theodosius in het jaar 380 de christelijke, katholieke godsdienst als staatsgodsdienst instelde, met uitsluiting van andere godsdiensten behalve het Jodendom. Deze kerstenings-gedachte van Theodosius - het van staatswege opleggen van een godsdienst - was dus niet nieuw; die had vóór-christelijke wortels in de Romeinse godsdienst als burgerplicht en deze oude gedachte was met het Edict van Milaan natuurlijk niet verdwenen. In de laatste eeuw en zeker met het tweede Vaticaans concilie is de nadruk weer helemaal komen te liggen op de vrijheid van de geloofsdaad en de godsdienstvrijheid in het algemeen.
Besluit
Het tweede Vaticaans Concilie heeft de overgang van kerstening naar persoonlijk getuigenis, persoonlijke keuzes, dialoog met begrip en openheid als basis voor het doorgeven van het geloof bezegeld. Die nieuwe benadering was nodig want de maatschappij was overgegaan van een homogeen christelijke naar een seculiere samenleving. Deze benadering vraagt om meer aandacht voor vorming in het geloof en coherentie, openheid naar anderen, openheid voor de maatschappij waarin wij leven, getuigenis. Het is een missie van getuigen en dienen, die wij in de Constantijnse Orde met bijzondere inzet willen leven.
+Jan Hendriks
Bisschop van Haarlem-Amsterdam
Prior van de Delegatie van Nederland van de Constantijnse Orde