TV-Mis in Laren
24e zondag door het jaar C
Op zondag 15 september was ik in Laren voor de heilige Mis die door de RKK werd uitgezonden. Het evangelie was dat van de goede herder die op zoek gaat naar het verloren schaap, de vrouw die op zoek gaat naar het verloren zilverstuk en - facultatief - de parabel van de verloren zoon (Lc. 15, 1-32). Ik heb daarbij de volgende homilie gehouden.
homilie
We hebben vandaag één van de mooiste evangelies
van het jaar gehoord:
parabels die Jezus vertelt
aan de Farizeeën en schriftgeleerden
die het maar niks vinden
dat Jezus zo in de weer is
met tollenaars en zondaars.
Het zijn twee verhalen, die gelijkenissen,
waarin we het vaderhart van God ontmoeten
- vol liefde en medelijden -
en die ons willen zeggen
dat je nooit, maar dan ook nooit moet denken
dat je te ver afgedwaald bent
om nog door Gods liefde bereikt te kunnen worden,
dat je nooit moet denken
dat je te erg verloren bent gelopen
om nog door Gods barmhartigheid gevonden te kunnen worden,
of dat je te ver weg bent
en te zeer hebt misdaan tegen de hemel,
dat je niet meer als kind van de hemelse Vader
kunt worden opgenomen.
Als jezelf een liefdevolle vader hebt of hebt gehad,
op wie je altijd kon rekenen,
zal het gemakkelijker zijn
iets van Gods barmhartigheid te verstaan.
Misschien zal het
voor iemand die een strenge vader had,
met wie de relatie niet goed was,
wel wat moeilijker zijn
om op God te vertrouwen,
maar vul je band met de Vader in de hemel
dan maar liever niet in
met de relatie die je met je aardse vader had.
Denk eraan dat God anders is,
een andere Vader,
dat Hij dichtbij en toch zo anders is:
we kunnen Hem niet doorgronden,
Hij is te hoog, te groot voor ons;
wij zijn als kleine kinderen
die Zijn hand goed vast moeten houden,
maar lang niet alles begrijpen.
Waar wij zouden denken: nu is het genoeg,
waar wij willen kappen
en er een punt achter zetten,
gaat God toch door:
Hij blijft open staan,
Hij blijft naar ons zoeken,
Hij blijft op de uitkijk staan.
Dat is de betekenis van Jezus’ verhaal
over die herder
die alles achter laat en erop uit gaat
om dat ene verloren schaap te zoeken,
over die vrouw die heel het huis omkeert en nazoekt
om het ene verloren zilverstuk te vinden
en over die vader die altijd maar op de uitkijk staat
in de hoop dat zijn verloren zoon
naar huis zal komen.
Wat er ook gebeurt:
als wij de deur naar God gesloten houden:
Hij houdt Zijn deur altijd open.
en Hij zal altijd proberen
om de relatie te herstellen,
het ‘open’ te krijgen,
te kloppen aan de deur van ons hart,
ons aan het denken zetten.
“Onrustig is ons hart,
totdat het rust vindt in U”,
bad Augustinus al uit eigen ervaring.
Daardoor sterven heel veel mensen,
die misschien allerlei eigen wegen zijn gegaan,
uiteindelijk toch verzoend met God.
Ik denk dat ze dan iets van Gods liefde ervaren
en zo hun eigen gelijk
durven los laten
en wat eerlijker naar zichzelf durven kijken.
Persoonlijk vind ik daarom
het sacrament van boete en verzoening, de biecht
zo mooi:
dat ik daar in naam van de hemelse Vader
tegen iemand mag zeggen
(of het daar tegen mij mag horen zeggen
als ik ga biechten):
je bent welkom,
het is je vergeven,
je mag dat allemaal achter je laten
en in Gods naam een nieuw begin maken.
In de biecht slaat God Zijn armen om ons heen,
zoals die vader dat in de parabel doet.
De eerste lezing ging vandaag over het gouden kalf,
dat stierenbeeld dat de Joden hadden gemaakt
en dat zij als God gingen vereren.
Mozes werd daarover vreselijk kwaad
en nuchter bekeken is het natuurlijk ook wel heel erg dom
om in zo’n gouden voorwerp een God te zien,
toch gebeurt dat nog iedere dag
en we doen het ook zelf
wanneer we materie boven mensen stellen
en mensen of dingen boven God.
Dan zijn er van die dingen
die we zo belangrijk vinden,
dat we ze niet los willen laten:
je moet dat hebben,
je moet dat doen,
je moet dat vasthouden,
ook al voelen we van binnen ergens wel
dat ze schadelijk voor ons zijn,
dat we ze een te belangrijke plaats hebben gegeven
dat we er een afgod van hebben gemaakt,
een gouden kalf.
Dat we offers kunnen brengen
is veel en veel belangrijker
om gelukkig te kunnen zijn,
dan alles wat we bezitten,
zeker als we proberen
- zo deed Jezus dat -
om het offer met liefde te brengen.
Geld en plezier,
je leeft maar één keer,
dat was voor de jongste zoon uit de parabel
het belangrijkste;
het was de afgod
die hij stelde nog boven zijn vader.
Zijn vader verklaarde hij als het ware ‘dood’,
hij eiste bij zijn vader alvast zijn eigen erfdeel op,
en vertrok om plezier te maken,
alles uit het leven te halen wat erin zit.
Dacht hij.
Maar het maakte hem juist leeg en arm
en op een gegeven moment kwam hij erachter
dat de relatie met degenen
die er voor hem willen zijn,
die hem liefhebben,
veel en veel belangrijker is.
Want dat gouden kalf,
die leuke dingen,
dat “je leeft maar één keer”
laten je net in de steek
als je alleen staat en iemand nodig hebt,
als je verdriet hebt
of iets mankeert.
Ouders zijn veel belangrijker dan ‘stappen’.
Dat weten we natuurlijk wel,
maar dat betekent nog niet altijd
dat we dan dus ook de juiste keuzes maken.
Soms trekt ons iets een rare kant op,
dat verre land, waar de parabel het over heeft,
de wildernis.
Wat fijn als je dan weer terug kan,
de relatie niet voor altijd stuk is.
Een beetje gebeurt het wel in bijna ieders leven:
Als je zes bent,
denk je dat je vader alles kan
en altijd gelijk heeft;
als je zestien bent,
denk je dat je vader niets kan
en zeker nooit gelijk heeft;
als je zesentwintig bent
denk je dat hij misschien toch weleens
gelijk had;
als je zesendertig bent,
merk je dat je vader best veel deed en kon
en vaak ook wel gelijk had
en als je hem dan eenmaal moet missen
en hij naar de hemel is,
dan denk je:
had ik hier of daar nog maar eens over kunnen praten,
was hij er nog maar;
en dan komt er in je hart misschien
weer meer gevoel en meer vertrouwen
dat er achter de vader
die we hier op aarde hebben of hebben gehad,
nog een andere, hemelse Vader staat,
die er altijd voor je is,
die bij je is en met je gaat
en die je opvangt
als je dit aardse leven
af moet geven.
De apostel Paulus kon het zijn leven lang niet vergeten,
we hoorden het in de tweede lezing van vandaag:
Paulus was ver van de weg af geweest:
“ik was ... een godslasteraar,
een vervolger en geweldenaar”,
schrijft hij.
Maar God liet hem niet vallen:
“Mij is barmhartigheid bewezen...
Jezus ... kwam om zondaars te redden
en de eerste van hen ben ik”.
God houdt van ons.
Er zijn geen voorwaarden,
of kleine lettertjes,
we blijven altijd welkom.
AMEN