Arsacal
button
button
button
button


Heeft het lijden een zin?

Lezing gehouden tijdens de conferentiedag van “La Vie ”

Overweging Bezinning - gepubliceerd: maandag, 23 februari 2015 - 4354 woorden
Lichtjes in de kathedraal voor de slachtoffers van MH-17
Lichtjes in de kathedraal voor de slachtoffers van MH-17

Het over­komt iedere mens: lij­den behoort bij het leven en soms wordt het leven overheerst door dat lij­den. Het is een grote be­proe­ving, ook van het geloof van mensen. In het pro­gram­ma “Adieu God?” is regel­ma­tig te horen dat mensen zijn “afgehaakt”, kerk en geloof vaarwel hebben gezegd omdat zij niet kunnen geloven dat er een (goede) God bestaat terwijl er zoveel lij­den is. Som­mi­gen van de mensen die daar wer­den geïnter­viewd had­den zelf iets mee­ge­maakt dat zij onbe­grij­pe­lijk von­den en onver­teer­baar: waarom was hun dit over­ko­men als er een God bestaat?

Hier­on­der volgt een lezing die ik over zin in het lij­den heb gehou­den tij­dens de eerste con­fe­ren­tie van het RK Centrum La Vie (Zeewolde), die in Mariënkroon in Nieuwkuijk werd gehou­den.

Zin in het lij­den?

De laatste tijd zijn we in de ban van aan­slagen, geweld en lij­den: zoveel on­schul­dige mensen die door Jihadisten en andere ter­ro­ris­tische groepen zijn vastge­hou­den, gemar­teld en gedood. Opnieuw maken we een periode mee in de ge­schie­de­nis waarin mensen op grote schaal wor­den omgebracht om geen andere reden dan het feit dat zij chris­te­nen zijn. De 21 Koptische chris­te­nen die vorige week wer­den bedreigd en ont­hoofd op het strand van Libië zijn daar weer nieuwe voor­beel­den van. We leven mee met de chris­te­nen en andere mensen in Syrië, Irak, Libië, Nigeria, Mali en andere lan­den die in angst verkeren en moeten lij­den. Het chris­ten­dom en de chris­te­nen zijn op dit moment het meest ver­volgde gods­dienst. Maar ook vele mensen van andere gods­diensten, met name gods­diens­tige moslims die niets met dit geweld te maken hebben, hebben te lij­den. We proberen in ons gebed en op andere wijzen - zoals wij dat kunnen - mee te leven met het lij­den van de slacht­of­fers van de aan­slagen en hun families en het lij­den van zoveel on­schul­dige mensen die in oorlogen zijn verwikkeld geraakt.

Lijden behoort tot ons leven

Het lij­den blijft echter niet beperkt tot lan­den ver weg, niet alleen omdat de drei­ging van terreur ook in onze westerse wereld aan de orde van de dag is, maar vooral omdat lij­den tot de ware wer­ke­lijk­heid van ons leven behoort en de onzeker­heid, de ongewis­heid van ons bestaan in zekere zin de kern ervan is. Wij weten niet of we morgen zullen leven, of we gezond zullen zijn, of niet een dier­baar iemand ons zal ont­val­len, of niet zeker­he­den die wij menen te bezitten zullen wor­den weg­ge­sla­gen.

Die onzeker­heid is fun­da­men­teel, want juist het vooruit­zicht dat we moeten lij­den, is moei­lijk voor ons; we hoeven ons niet met moeite in te stellen op een leven zon­der zorgen en pijn, zon­der verdriet en tegen­val­lers, zon­der een­zaam­heid en gemis: het lukt ons van­zelf wel om zo’n leven te lei­den als dat ons over­komt. Veel meer is het van belang dat het lij­den deel uit mag maken van het concept van ons leven, want het lij­den hoort tot ons leven, we zijn ermee in aanra­king geko­men en we zullen er zeker mee wor­den gecon­fron­teerd en het is moei­lijk, het roept exis­tentiële vragen op en we kunnen uit­ein­delijk die vragen niet uit de weg gaan.

Het “zwitserleven” is niet blijvend

Het is typisch voor onze maat­schap­pij dat wel te willen en te doen. We krijgen in reclame, in media, in gesprekken voort­du­rend een schit­te­rende, voorspoe­dige, stralende, jonge, succes­volle levens­stijl voorgespie­geld, alsof dat de wer­ke­lijk­heid is. We doen ons­zelf graag goed, mooi en succes­vol voor­ko­men. Het grootste compli­ment dat we kunnen krijgen is dat we er jon­ger uitzien dan we zijn, we ver­tellen graag over onze successen en de bewon­dering en waar­de­ring die we van anderen ont­van­gen. “Ik geloof in de kracht van mensen en in het leven vóór de dood”, zegt het Humanis­tisch Verbond. Maar het is een zeepbel, een luchtballon en we weten allemaal dat die uit elkaar zal spatten en dat een leven dat zich voor het lij­den afsluit geen eer­lijk en geen mens­waar­dig leven is.

Nu is het zeker ge­mak­ke­lijker om zich voor het lij­den af te sluiten in een rijke, welvarende maat­schap­pij met een “boo­ming economy” en als je een relatie hebt, werk, goede huis­ves­ting, ge­zond­heid en voldoende inkomen. Als iemand deze zaken niet bezit, is dat na­tuur­lijk veel moei­lijker. Armoede marginaliseert, brengt mensen vaak in een sociaal isole­ment en maakt een­zaam. Zo’n 200.000 mensen in Neder­land hebben gedurende een hele maand geen enkel sociaal contact. Meer dan een miljoen mensen in Neder­land voelt zich erns­tig een­zaam. Een “zwitserleven” is nooit een blijvende situatie en daarom is het goed zich daarin niet op te sluiten en zich niet af te sluiten voor wat tot het gebied van het lij­den behoort.

Waarom?

Het lij­den nodigt uit om goed te doen, om iets te betekenen voor degene die lijdt, te behan­de­len, uit­zicht te bie­den, liefde­vol aanwe­zig te zijn bij een ander, enzo­voorts. Daarom willen we vandaag stil staan bij de bete­ke­nis van het lij­den.

Het lij­den doet ons vragen: waarom? Dat is de grote vraag die wij mensen ons stellen: Waarom? Waarom over­komt mij dit, waarom moet ik lij­den? Ook dieren lij­den, maar alleen de mens vraagt zich af: waarom? Wij mensen zoeken de reden, de bete­ke­nis en dat is niet voor niets.

Na de moord op de Koptische chris­te­nen op het strand van Libië evenals bij de aan­slagen des­tijds in New York en bij vele andere derge­lijke gebeur­te­nissen wer­den er gebeds­diensten gehou­den; de aanval op Afghanistan werd des­tijds ingezet op 7 ok­to­ber: O.L. Vrouw van de rozen­krans, feest inge­steld nadat door de slag bij Lepanto de inval van de moslims in Europa was verijdeld op het gebed van de Rozen­krans­broe­der­schappen, die door paus Pius V daartoe waren opge­roe­pen. In iedere Eucha­ris­tie­vie­ring bid­den wij om vrede niet alleen vaak in de voor­bede, maar altijd in de communieritus na het Onze Vader. Hier drukt zich, denk ik, het gevoel en de over­tui­ging uit dat het allemaal niet “zomaar” is, dat er een diepere reden en bete­ke­nis achter zit. Lijden is niet zon­der bete­ke­nis, je leven is niet zon­der bete­ke­nis als je lij­den moet. Graaf naar het mysterie dat er achter zit!

Voor ons als chris­te­nen heeft het lij­den een centrale plaats gekregen door het lij­den en sterven van Jezus Christus. Het centrum van ons geloof, van onze verlos­sing en van onze ker­ke­lijke vie­rin­gen is Zijn lij­den, Zijn offer, Zijn dood. Het lij­den hoort bij het leven en is niet zon­der zin. Integen­deel: God heeft de hoogste zin aan het lij­den gegeven, doordat Hij langs die weg de mens­heid heeft verlost.

Primaat van het zijn

Als iemand lijdt, willen wij helpen. Maar wat is helpen? In onze maat­schap­pij die eutha­na­sie aanbiedt als oplos­sing voor het probleem van het lij­den heeft dat een dubbel­zin­nige bete­ke­nis. Dat “helpen” betekent dan: “ik zal je aan je einde helpen”.

Terwijl het lij­den eigen­lijk een schreeuw om liefde is, om aan­dacht en nabij­heid. Een vrouw uit de pa­ro­chie waar ik ooit pastoor was bloeide helemaal op toen zij moest wor­den opgeno­men in een ver­pleeg­huis. Het was een goed ver­pleeg­huis met veel harte­lijke aan­dacht en haar kin­de­ren en klein­kin­de­ren kwamen nu veel vaker langs dan voor­heen. De liefde en harte­lijk­heid deden haar meer goed dan daar licha­me­lijke situatie haar deed lij­den.

Voor ons is het goed om na te denken over de bete­ke­nis van het men­se­lijk leven. In onze maat­schap­pij ligt een zeer sterke nadruk op het pres­te­ren. Ouderen zitten niet mid­den in de kring bij de stadspoort terwijl de jon­ge­ren aan hun lippen hangen om hun wijs­heid te smaken, nee: wie oud is, is uit­geran­geerd, afgedaan, aan de kant geschoven. Onze maat­schap­pij straalt uit: als je wat kunt, ben je wat. Als je het niet meer kunt, heb je afgedaan.

De H. paus Johannes Paulus II hamerde er vaak op dat je wat bent omdat je mens bent, niet omdat je iets kunt: het primaat van het zijn! Je bent geschapen naar Gods beeld en gelijkenis. God zag dat je zeer goed was al voordat je iets deed! Hij zag dat het goed was toen Hij je schiep naar Zijn beeld en gelijkenis. Paus Fran­cis­cus onder­streept dit door tal­loze gebaren: de minsten, de lijden­den, degenen die er buiten staan: zij horen erbij, juist naar hen gaat de eerste aan­dacht, de eerste liefde uit, God heeft voor hen een voor­keurs­liefde.

“Pati non mori”

De mens van nu stelt zich in op een leven waarin lij­den geen plaats heeft. De reclame, de slogans hou­den ons - zoals gezegd - een stralend en probleemloos leven voor waarin je altijd jong en gezond blijft. Dat betekent dat het lij­den er niet mag zijn. Die hou­ding dat het lij­den koste wat kost geëlimi­neerd moet wor­den, menson­waar­dig is, maakt mensen onge­luk­kig. Er mag dan niets meer mis gaan, niets min­der gaan dan was gepland. Maar er gaat na­tuur­lijk wél voort­du­rend van alles mis! Er loopt voort­du­rend van alles anders dan we had­den gedacht of gepland. Kun je dat aan­vaar­den, kun je God er zelfs voor bedanken? Daar steekt ons geluk in. Niet in het alles kunnen hebben en bereiken, maar in het je kunnen over­ge­ven aan wat je krijgt, het aan kunnen nemen wat je gegeven wordt.

Grote heiligen stel­den zich daarom op het lij­den in: dat is het moei­lijkste, dat gaat het meeste tegen onze men­se­lijke natuur en verlangens in. Een normaal mens wil vanuit zijn men­se­lijke natuur eigen­lijk niet lij­den, tenzij je een masochist bent. De heiligen stel­den zich op het lij­den in vanuit bovenna­tuur­lijke motieven. De H. Maria Magdalena de Pazzi had als lijf­spreuk: Pati non mori, lij­den niet sterven, niet omdat zij niet normaal was, maar omdat zij zich­zelf met Jezus aan de Vader wilde geven.

Hoe paus Johannes Paulus zijn lij­den beleefde

13 mei 1981: aan­slag op paus Johannes Paulus II. Tijdens de weke­lijkse algemene au­diën­tie werd hij neergeschoten op het St. Pieters­plein door de Turk Ali Agca. De paus her­stelde uit­ein­delijk maar de aan­slag had de ge­zond­heid en de krachten van de paus blijvend sterk verzwakt. Hij heeft op de rand van de dood gezweefd, heeft het toen maar net gehaald.

Op 13 mei van het jaar 2001, 20 jaar later, heeft zijn se­cre­ta­ris Mgr. Stanislaw Dziwisz, de hui­dige aarts­bis­schop van Krakau, een con­fe­ren­tie gehou­den voor de uni­ver­si­teit van Lublin in Polen waarin hij ver­telde hoe de paus en hij deze gebeur­te­nissen hebben ervaren: het hele gebeuren bleef iets mysterieus hou­den: de aan­slag is nooit echt opgehel­derd; wat er precies achter zat is ondui­de­lijk ge­ble­ven. En het is een mysterie in Gods plan: wat had God hier mee voor? Waarom liet hij dit toe?

Paus Johannes Paulus II is er echter altijd van overtuigd geweest dat dit lij­den in Gods plan paste. Tegen mgr. Dziwisz zei hij later: “Het is een grote genade van God geweest”.

Mgr. Dziwisz zelf heeft vier vruchten opgemerkt, die hij in deze toe­spraak opsomde:

  • de een­heid van heel de Kerk in gebed rond de paus.
  • het meeleven van staatshoof­den en ver­te­gen­woor­digers van inter­na­tio­nale organi­sa­ties heeft ertoe bij­ge­dragen dat zij de paus als moreel gezag in de wereld zien
  • vele niet-katho­lie­ken leef­den mee: reli­gi­euze lei­ders van andere chris­te­nen: het lij­den van de paus was zo een bijdrage aan het werk van de een­heid van de chris­te­nen.
  • In Rome was op die dag een grote pro-abortus demonstratie gepland, die werd afgelast, terwijl op die dag de oprich­ting van de pau­se­lijke raad voor het gezin en het instituut voor huwe­lijk en gezin aan de La­te­raanse uni­ver­si­teit werd bekend gemaakt, die beide tot doel hebben het leven te verde­digen.

In kleine omstan­dig­he­den en gebeur­te­nissen kon paus Johannes Paulus II iets van Gods aanwe­zig­heid ont­dek­ken. Zo was op de dag van de aan­slag de chirurg, professor Francesco Crucitti vrij en thuis. Hal­ver­wege de mid­dag voelde hij zich op een of andere manier gedrongen om toch naar het zie­ken­huis te gaan. Waarom? Dat wist hij eigen­lijk niet. Hij was nog onderweg toen hij op de radio het nieuws van de aan­slag hoorde en zo kon hij de paus on­mid­del­lijk terzijde staan, toen die in het zie­ken­huis aankwam. De paus heeft de bovenna­tuur­lijke bete­ke­nis van de aan­slag bovendien sterk beleefd door de ver­bon­den­heid die hij erin heeft beleefd met Maria. 13 mei 1981 om 17.17 uur was de dag en het uur van de eerste ver­schij­ningen in Fatima, die 64 jaar daarvoor had­den plaats­ge­von­den (de paus ging het jaar erna op de 65e ver­jaar­dag van de ver­schij­ningen in Fatima bedanken). Nadat de paus al thuis terug was gekeerd nam zijn ge­zond­heids­toe­stand een dra­ma­tische wen­ding door een virus. De paus moest terug naar het zie­ken­huis. Op 16 juli, O.L. Vrouw van de Berg Carmel kwam ein­de­lijk de beslissende wen­ding in het ziekteverloop en ging de paus steeds meer vooruit. Op 5 au­gus­tus, Maria ter sneeuw, was de paus sterk genoeg om een tweede operatie te onder­gaan die nodig was voor zijn herstel en op 14 au­gus­tus kon de paus naar huis te­rug­ke­ren. Op 15 au­gus­tus, Maria Ten­hemel­op­ne­ming, was de paus voor het eerst vrij van medische be­han­de­lingen en kon hij het Angelus bid­den met de mensen op het Sint Pieters­plein. Op 7 ok­to­ber, O.L. Vrouw van de rozen­krans, hield de paus weer een au­diën­tie op het St. Pieters­plein en ver­telde dat hij in alles wat er was gebeurd de won­der­lijke bescher­ming van zijn hemelse moe­der had ondervon­den.

Later, in het jaar 2000, liet hij het zoge­naamde derde geheim van Fatima bekend maken, dat de zieners in 1917 had­den ont­van­gen. Het bleek te gaan om een bis­schop in het wit, waar­van de zieners dachten dat het de paus was, die een berg besteeg en daar op de top door soldaten werd gedood. Paus Johannes Paulus II had sterk de indruk dat dit derde geheim betrek­king had op de aan­slag die hem was over­ko­men.

Worstelen met het lij­den: een kruis­punt...

Zo stelt het lij­den dat ons over­komt ons voor vragen. De H. paus Johannes Paulus II zag door het lij­den wat hem overkwam Gods hand, hoewel dat niet altijd ge­mak­ke­lijk was: waarom was hem die aan­slag over­ko­men? Waarom moest er zo’n erns­tige terug­slag zijn door een virus na aan­vanke­lijk herstel? Waarom moest hij er altijd zoveel gevolgen aan over­hou­den?

Dat is ook ons aller worsteling als ons lij­den over­komt. Mensen gaan daar ver­schil­lend mee om. Een man, een vader in de pa­ro­chie waar ik ooit pastoor was, kwam weke­lijks op de begraaf­plaats naar het graf van zijn overle­den dochter die bij een ver­keersongeluk om het leven was geko­men, maar hij kwam na de begrafenis van zijn dochter nooit meer in de kerk, want een God die zoiets deed, kon geen goede God zijn. Hij keerde zich af en verweet God wat er was gebeurd. Zijn eigen vrouw rea­geerde juist precies andersom. Na dit af­schu­we­lijke gebeuren kwam zij juist vaker naar de kerk, bijna dage­lijks. Zo heb ik het vaak mee­ge­maakt: het lij­den plaatst mensen op een kruis­punt, zij kunnen niet om dit gebeurde heen. Wie het lij­den kan aan­vaar­den, kan niet meer leven zon­der God; wie het niet kan aan­vaar­den, kan niet meer leven met God. Het was de vraag die na de tweede wereld­oor­log vaak werd gesteld: is er een God na Ausch­witz?

Bij paus Johannes Paulus II werd het geloof juist zeer ver­sterkt door de bij­zon­dere gebeur­te­nissen, door het lij­den die hij in zijn leven meemaakte, waar­on­der ook het over­lij­den van zijn beide ouders op jonge leef­tijd. Zo werd de aan­slag die op 13 mei 1981 door Ali Agça werd gepleegd, een erva­ring die de devotie van deze paus voor de Moeder van God heeft ver­sterkt en exis­tentieel gemaakt. Toen Johannes Paulus zijn moor­de­naar op 27 de­cem­ber 1983 in de ge­van­ge­nis kwam opzoeken om te zeggen dat hij hem ver­ge­ven had, vroeg die hem: “Ik weet dat ik goed gericht heb.... Waarom bent U dan niet dood?” Het was een nogal shockerende vraag die de paus zelf ook bezig hield en de reden waarom hij zich toen al die tekst van het derde geheim van Fatima had laten brengen. Tijdens de algemene au­diën­tie van 7 ok­to­ber van dat jaar getuigde hij over de dag van de aan­slag: “In alles wat mij juist op die dag is over­ko­men, heb ik [Maria’s] bui­ten­ge­wone moe­der­lijke bescher­ming en zorg bemerkt, die sterker bleek dan het dode­lijk pro­jec­tiel”. Een hand loste het schot, een andere hand leidde het pro­jec­tiel. De per­soon­lijke erva­ring van Maria’s bescher­ming voegde zich op dat moment bij de eigen bele­ving van de Mariale devotie die hem in zijn jeugd en als jonge man was ten deel gevallen. Het is dan ook niet ver­ba­zing­wek­kend dat de heilige maagd Maria een bij­zon­dere plaats inneemt in de do­cu­menten die tij­dens het pon­ti­fi­caat van deze paus zijn ver­sche­nen.

Salvifici doloris

De mens heeft zich dus altijd de vraag gesteld waarom hij moet lij­den en die exis­tentiële vraag stelt hem voor de keuze om te geloven of niet te geloven, te aan­vaar­den of niet te aan­vaar­den, te ver­trouwen of niet te ver­trouwen. Een mens wordt daarbij over­val­len door allerlei vragen: Heb ik iets ver­keerds gedaan, dat mij dit over­komt; is dit een straf?

Enkele jaren na de aan­slag is paus Johannes Paulus II op de bete­ke­nis van het lij­den inge­gaan in zijn Apos­to­lische Brief Salvifici doloris van 11 februari 1984 ( in: AAS 76(1984), pp. 201-250). Aan dit schrijven ontlenen we de hierna volgende gedachten.

Job

Het boek Job geeft wel het meest in het oog springende en sterke voor­beeld van een mens die zich vragen stelt over het lij­den. Job is een recht­vaar­dige, hij heeft het lij­den niet ver­diend. Deze on­schul­dige moet lij­den, hij wordt door smart op de proef gesteld. Drie vrien­den komen bij hem en zien zijn lij­den als straf voor de zonde. De bood­schap van het boek Job is dan ook dat het niet waar is dat ieder lij­den uit per­soon­lijke schuld en zonde ont­staat, al heeft de zonde ergens wel met het lij­den te maken: het lij­den is een gevolg van de situatie van gebroken­heid waarin de gevallen mens­heid zich bevindt. Die band met de zonde wordt steeds weer opnieuw spon­taan door mensen gelegd. Ook in het evan­ge­lie is dat al zo, bij­voor­beeld in het verhaal van de blind­ge­bo­rene in het Johannes evan­ge­lie over wie de leer­lin­gen vragen: “Rabbi, wie heeft gezon­digd, hij­zelf of zijn ouders, dat hij blind­ge­bo­ren werd?” (Jo. 9, 2).

Het Oude Testa­ment maakt ver­der dui­de­lijk dat het lij­den van een mens niet per se een straf is, maar dat het wel soms ertoe bijdraagt een mens tot beke­ring te brengen. Deze the­ma­tiek komt bij­voor­beeld veel­vul­dig terug in het boek van de Rechters: als de mensen zon­digen, gaat het telkens weer mis, dan komt er tegen­slag die ertoe dient de mensen terug te brengen tot God en zendt God hulp (bijv. Recht. 10, 6-16; vgl. ook 2 Mak. 6,12). Hier komt dus al tot uiting dat God wil ver­ge­ven, dat Hij barm­har­tig is. De vol­heid van die liefde en barm­har­tig­heid laat God zien in Zijn Zoon: “Zozeer heeft God de wereld liefgehad dat Hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft, niet verloren zal gaan (Jo. 3,16). God, de enige die niet hoeft te lij­den, wordt een mens zon­der zonde om te lij­den uit liefde voor ons.

De oorsprong van het kwaad

Op de grote vraag van de mens­heid waar lij­den en kwaad vandaan komen, geeft de bijbel een ant­woord in het boek Genesis (vgl. Gen. 1-8). In dit ant­woord treffen we de volgende ele­menten aan:

  1. God staat niet aan de oorsprong van kwaad, zonde en lij­den. Bij de schep­ping klinkt steeds opnieuw het refrein: ‘God zag dat het goed was’ en na de vol­tooi­ing van de schep­ping en na de schep­ping van de mens staat er zelfs dat God zag dat het ‘zeer goed’ was (Gen. 1, 4. 10. 12. 18. 21. 25. 31). God heeft de mens geschapen in vriend­schap met Hem in het paradijs.
  2. De mens is geschapen naar het beeld en de gelijkenis van God (Gen 1,27). Als de mens dat beeld van God laat uit­ko­men lijkt hij op God en wordt hij vrij. Als hij dat niet doet, verstoort hij de harmonie met God. De zonde verstoort de harmonie van de mens met zijn diepste zelf: de mens raakt ver­deeld. Hij wil het een en doet het ander, omdat hij ook naar het kwaad wordt getrokken.
  3. Gevolg van die ver­deeld­heid is strijd, verlies van vrij­heid, zonde en lij­den. Mensen merken in hun eigen leven hoe zij vast kunnen komen zitten in kwaad, onmach­tig zijn om zich­zelf daaruit te bevrij­den.

De zonde - de erfzonde of erfschuld - brengt dus versto­ring van de harmonie die de Schepper in Zijn schep­ping heeft gelegd en is de “ach­ter­grond van kwaad, zonde en lij­den”. Die versto­ring is dus het gevolg van de men­se­lijke conditie waarin we leven en die ontstaan is door zonde. Het lij­den, zo zegt de H. Schrift, is een gevolg van de versto­ring van die harmonie.

Maar de keer ten goede is geko­men door het paas­mys­te­rie, door het lij­den, sterven en verrijzen van de Heer. In Zijn lij­den open­baart Jezus de bete­ke­nis van het lij­den van mensen. Dat betekent niet dat God het lij­den wil - integen­deel, het lij­den is een gevolg van de versto­ring van de harmonie die God in Zijn schep­ping had gelegd -, maar God keert dat negatieve dat is ontstaan wél ten goede: juist het lij­den brengt de verlos­sing.

Jezus’ hou­ding tegen­over lij­den

Jezus gaat niet on­ver­schil­lig aan het lij­den voorbij. Hij baga­telliseert het niet, maar toont in Zijn optre­den de liefde van God voor degene die moet lij­den: Hij heeft aan­dacht voor de lij­dende mens, onder meer door de gene­zingen die Hij verricht; in de zalig­spre­kingen (Mt. 5, 1-12) prijst hij de lij­dende mensen zalig en geeft daar­mee aan dat God hen niet vergeten zal. Jezus heeft bovendien in heel Zijn leven zelf lij­den op zich geno­men: Hij werd geboren in een verblijf­plaats voor dieren, want er was voor Hem geen plaats; Hij werd op de vlucht gejaagd naar Egypte - een vluch­te­ling -, verjaagd uit zijn geboorte­plaats en zijn familie verklaarde Hem voor gek; Hij werd gemar­teld, ge­krui­sigd, gedood. Hij heeft zich dus zelf aan de zijde van de lij­dende mens geplaatst.

Christus geeft tege­lijker­tijd een ant­woord op de men­se­lijke vraag naar het “waarom” door zijn eigen lij­den. Daarin maakt Hij dui­de­lijk dat het lij­den van de mens bete­ke­nis heeft; in een zin van dit lij­den kunnen we geloven doordat we zien dat het lij­den van Jezus bete­ke­nis heeft, want door Zijn lij­den en kruis zijn we verlost.

Nieuw zicht op het lij­den vanuit het evan­ge­lie

Wat maakt Jezus ons mensen dan dui­de­lijk over de bete­ke­nis van het lij­den? De Apos­to­lische brief Salvifici doloris stipt ver­schil­lende punten aan:

  1. Het lij­den van de Heer is met liefde verbon­den: Hij geeft Zijn leven voor ons mensen, Hij lijdt uit liefde. Lijden heeft vaak met liefde te maken: ouders lij­den bij­voor­beeld om hun kin­de­ren uit zorg voor hen; iemand lijdt om het verlies van een persoon die hem of haar dier­baar was, enzo­voorts. Als je niet zou lief­heb­ben, zou je vaak niet lij­den, maar lief­heb­ben is juist iets groots, iets moois, iets wat het leven kost­baar maakt.
  2. Jezus stelt een teken voor ons mensen die tenge­volge van de erfschuld denken dat het doen, het pres­te­ren het hoogste goed is: een mens is pas iets waard als hij iets pres­teert. Hij bepaalt ons weer bij de situatie van vóór de zondeval: een mens is van waarde omdat hij bestaat, omdat hij mens is en naar Gods beeld en gelijkenis is geschapen. De verlos­sing van de mens geschiedt niet door een gewel­dige actie van Superman, maar door te onder­gaan, door te lij­den.
  3. Lijden moet wie staat voor een recht­vaar­dige zaak, zoals Jezus. De inzet voor recht en recht­vaar­dig­heid brengt altijd lij­den met zich mee. Wie de recht­vaar­dig­heid liefheeft, zal daarom lij­den, maar dat verlangen naar recht­vaar­dig­heid is juist zoiet moois en nobels!
  4. Lijden is voorts een be­proe­ving, die zwaar valt maar waardoor een mens ook gees­te­lijk vernieuwd kan wor­den. “Lijden leidt tot volhar­ding; volhar­ding tot deugd; deugd tot hoop” (Rom. 5,3-5). Het lij­den dat op de weg van mensen komt, maakt hen zeker min­der op­per­vlak­kig.
  5. Voorts spreekt de apostel van: “Aanvullen wat nog ontbreekt aan de verdruk­kingen van de Christus” (Kol 1,24), ten bate van Zijn lichaam, de Kerk. Mensen mogen mede­wer­kers zijn van de verlos­sing. Niet omdat het lij­den van Jezus niet goed genoeg was. Christus heeft zich ervoor open gesteld dat het men­se­lijk lij­den een bete­ke­nis krijgt binnen het kader van de verlos­sing, omdat Hij ons beschouwt als Zijn Lichaam. Deze bete­ke­nis krijgt het men­se­lijk lij­den doordat het in ge­meen­schap met het lij­den van Christus wordt gedragen.

De Heer belooft dan ook niet dat Zijn volgelingen gevrij­waard zullen blijven van lij­den, tegen­slag en verdriet wanneer zij Hem trouw volgen, integen­deel! Jezus zegt Zijn leer­lin­gen dat het lij­den nood­za­ke­lijk is: “Wie mijn volgeling wil zijn, moet zijn kruis op zich nemen” (Lc. 9,23; Mt. 7,13-14; Lc. 21, 12-19; Jo. 15, 18-21; Jo. 16,33).

Het lij­den is dus een gevolg van de zonde en niet door God gewild, maar Christus heeft er een po­si­tie­ve wen­ding aan gegeven en nodigt Zijn leer­lin­gen uit om door het lij­den deel te nemen aan het werk van de verlos­sing, het heil van de wereld dat door Zijn lij­den wordt bewerkt.
En het lij­den dat we om ons heen zien, het lij­den waar­on­der de wereld gebukt gaat? Dat nodigt ons weer uit tot liefde, tot zorg, tot inzet. De in­spi­ra­tie van het evan­ge­lie mag dus lei­den tot een grote inzet voor de mensen­rechten, voor de vrede en de ont­wik­ke­ling van de volkeren.

****

Wat is de zin van het lij­den? Daar is veel over te zeggen. Tege­lijk blijft het ergens een mysterie: waarom moet dit mij over­ko­men? Lijden blijft altijd een per­soon­lijke en moei­lijke worsteling voor diegene die het over­komt. Maar al het ver­trouwen dat het ant­woord er is, dat het bestaat, geeft een aanzet om in alles wat ons over­komt uit­ein­delijk weer die liefde­volle hand van God te ont­dek­ken, die uit­ein­delijk niet het lij­den wil, maar onze vreugde, ons geluk...

+Jan W.M. Hendriks
hulp­bis­schop van Haar­lem-Am­ster­dam

post deze webpagina op: Facebook X / Twitter
Terug