De heilige Schrift maakt ons duidelijk dat de Heer aan Zijn Kerk een gezag en macht verleent, vgl. bijv. Mt. 18, 15-18; Mt. 16, 18-19, of ook: “Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde. Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de Naam van de vader en de Zoon en de heilige Geest en leert hun alles te onderhouden, wat ik U bevolen heb. Ziet ik ben met U, alle dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mt. 28, 18-20).
“Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ik U”, zegt de Heer tot de apostelen (Jo. 20,21). In de Handelingen der apostelen en in de brieven van de apostelen blijkt dat de apostelen deze macht aan anderen overdragen waarbij in sommige gevallen uitdrukkelijk wordt vermeld dat dit door handoplegging en gebed van de apostelen gebeurt.
Sommigen delen in het werk van de apostelen en worden geroepen tot bestuur, waarbij alles een gave is van de heilige Geest die door de oplegging van de handen door de apostelen wordt geschonken en doorgegeven (vgl. Bijv. Hand. 14, 23; 20, 28; 21, 8; 1 Tim. 5, 19-22; 2 Tim. 4,5. 14;2 Tim. 1,6; Tit. 1,5). Hierdoor wordt duidelijk dat de macht die de apostelen van de Heer hebben ontvangen, door hen wordt doorgegeven aan anderen.
In de oudste christelijke geschriften wordt deze idee van apostolische successie al uitgewerkt. Zo bijvoorbeeld bij paus Clemens van Rome in de eerste Clemensbrief die nog voor het jaar 100 is geschreven: “1. De apostelen hebben ons de goede boodschap gepredikt in opdracht van de Heer, Jezus Christus werd door God gezonden. 2. Christus komt van God en de apostelen zijn gezonden door Christus. Dit vond allebei op geordende wijze plaats op grond van de wil van God. (...) 4. Terwijl ze in stad en land predikten stelden ze hun eerstelingen aan, na hen in de Geest onderzocht te hebben, als opzieners (episkopen, bisschoppen) en diakens over hen die zouden geloven”(42, A. Klijn, ed., Apostolische Vaders 1, Kampen, 1992[2], p. 186), vgl. Ook 44, 1 en 2: “Ook de apostelen wisten van onze Heer Jezus Christus dat er strijd zou zijn om het bisschopsambt. 2. Om deze reden stelden ze de bovengenoemden aan ... Vervolgens gaven ze aanwijzing dat andere beproefde mannen hun dienst moesten overnemen als ze stierven” (ib. p. 187). Ireneüs van Lyon (140-202) schrijft dat hij de door de apostelen aangestelde Bisschoppen en hun opvolgers tot op zijn dagen in de afzonderlijke kerken kan opsommen (Adv. Haer. III, 3.1). Als voorbeeld geeft hij de lijst van Bisschoppen van Rome, waar in zijn tijd de twaalfde opvolger van Petrus paus was (ib. 3,3). Ook bij andere kerkvaders en kerkelijkeschrijvers vinden we de gedachte van de apostolische successie vermeld, bijvoorbeeld bij Tertullianus (+ ongev. 220) en Cyprianus van Carthago (+ 258).
(Th.W, Hiërarchie; Auer, Die Kirche, KKD VIII, 177vv.)
De bisschoppelijke macht - en daarmee het apostolisch dienstwerk - wordt dus doorgegeven door de apostelen en hun opvolgers die in de apostolische successie staan. Daarmee staat of valt de geldigheid van de wijdingen met het staan in de lijn van die apostolische successie.