Het Mirakel van Amsterdam en verering van de Eucharistie in de loop der tijden
Bij gelegenheid van de feestdag van het Mirakel van Amsterdam en als voorbereiding op de Stille Omgang heb ik voor het Gezelschap van de Stille Omgang en belangstellenden de tiende Elsenburglezing gehouden.
Aanbidden is luisteren naar de stem van God
Het sacrament van mirakel en de verering van de Eucharistie in de loop der tijden
We vieren dit jaar 2025 een bijzonder jaar, niet alleen omdat dit een heilig jaar is, maar ook vanwege het 750 jarig bestaan van Amsterdam, althans is het zo lang geleden dat de naam van de stad voort het eerst werd vermeld. In die geschiedenis van de stad speelde het Mirakel van Amsterdam, ook Sacrament van Mirakel genoemd, een belangrijke rol. Het Mirakel maakt van Amsterdam een belangrijke bedevaartplaats en dat stond niet los van de ontwikkeling die er onder de gelovigen in het algemeen hadden plaatsgevonden en zouden plaatsvinden in de eerbied en de devotie voor het Allerheiligst Sacrament. Daar sta ik in dit artikel graag bij stil.
Het mirakel vond plaats in 1345. Vlak voor die gebeurtenissen, in 1342 waren de stadrechten, die waarschijnlijk in 1306 voor het eerst van de bisschop van Utrecht waren gekregen, vernieuwd en uitgebreid. Daarna ging het snel en dat werd gestimuleerd door het wonder. Amsterdam werd een belangrijke handelsstad. In die veertiende eeuw nog werden vier nieuwe stadsgrachten aangelegd, drie ervan in de jaren kort nadat het mirakel had plaatsgevonden. Toen werden ook de eerste kloosters gesticht, vooral door toedoen van de priester Gijsbert Dou, een leerling van Geert Grote (1340-1384), die Dou bij een bezoek aan Amsterdam had leren kennen. Geert Grote was de grondlegger van de Moderne Devotie, waarbinnen onder meer de Navolging van Christus is ontstaan.[1] Het aantal kloosters zou uitgroeien tot 21 binnen de stad Amsterdam! Het Eucharistisch wonder dat in 1345 plaatsvond, moeten we binnen deze context zien. De komst van vele pelgrims en de Europese bekendheid van de stad als pelgrimsstad droegen aan deze ontwikkelingen bij.
Inmiddels zijn we 680 jaar verder. In dit heilig jaar 2025 is op 27 april de heiligverklaring van Carlo Acutis voorzien. Carlo leefde van 1991-2006 en had een passie voor computers. Hij ligt begraven in Assisi. Carlo maakte een website met een beschrijving van alle eucharistische wonderen ter wereld “I miracoli eucaristici nel mondo”, “The eucharistic miracles in the world”. Van ons bisdom Haarlem-Amsterdam worden door Carlo maar liefst drie Eucharistische wonderen beschreven, dat van Alkmaar, Bergen en natuurlijk Amsterdam. Ook de Eucharistische wonderen, zoals ons sacrament van mirakel in Amsterdam, kregen veel weerklank onder de gelovigen en dat moet U weer zien tegen de achtergrond van de ontwikkeling van de Eucharistische devotie. Die devotie heeft inderdaad een ontwikkeling doorgemaakt. In alle tijden is het van het grootste belang om te luisteren naar de stem van God, maar de wijze waarop we dat doen, waarop we ontvankelijk zijn voor Gods stem, varieert van tijd tot tijd; de manier om het contact met God, met Jezus Christus te beleven, kan fluctueren. De devotie laat ons verschillende kanten beleven van de ene Goddelijke werkelijkheid.
HET BEWAREN VAN DE EUCHARISTIE
In de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis was de gelovige beleving helemaal op de viering van de Eucharistie gericht. In de kerk van die eerste periode werd de heilige communie na de viering van de liturgie bewaard om die te kunnen geven aan degenen die door ziekte niet aan de viering hadden kunnen deelnemen. Maar pas in de vierde eeuw werd de Eucharistie op een eigen plaats bewaard, eerst voornamelijk in kloosters. Tot de elfde eeuw overheerste het praktische doel: de heilige communie beschikbaar hebben als iemand ziek werd of kwam te overlijden. De nadruk lag nog volkomen en alleen op de viering van de liturgie zelf. De geconsacreerde gedaanten van brood en wijn werden met eerbied behandeld, maar men kende nog geen aanbidding van de Heer in het sacrament buiten de Eucharistieviering.[2]
ONTWIKKELING VAN DE LEER OVER DE EUCHARISTIE
In de Middeleeuwen werd de leer over de Eucharistie geleidelijk verhelderd. [3] Dat gebeurde met name in theologische disputen over de betekenis van de verandering van brood en wijn in het lichaam van Christus: hoe realistisch moet je die verandering verstaan? In de negende eeuw ging de discussie tussen Abt Paschasius Radbertus en Hrabanus Maurus, in de elfde eeuw tussen Berengarius van Tours en verschillende tegenstanders, totdat vervolgens geleidelijk de leer van de transsubstantiatie naar voren kwam, die in het IVe Lateraans concilie van 1215 wordt besproken en verwoord. In dat concilie wordt het begrip transsubstantiatie overgenomen.[4] Vanaf die tijd maakt het begrip blijvend deel uit van de leer van de kerk, zoals bijvoorbeeld paus Paulus VI in zijn Encycliek Mysterium fidei (1965) bevestigd heeft.[5] Die leer maakt onderscheid tussen de uiterlijke verschijningsvorm met geur, smaak, uiterlijk - die ook wel accidenten worden genoemd - en de substantie of wezenlijke kern die de aanwezigheid van de historische Christus is. Het is die substantie die tijdens de consecratie verandert, terwijl de uiterlijke verschijningsvorm bewaard blijft. Onder elk van beide uiterlijke gedaanten is de Heer zelf aanwezig, helemaal en volledig met Lichaam en Bloed, met Zijn Godheid en Mensheid.
DEVOTIE VOOR DE MENSHEID VAN CHRISTUS
Dit alles leidde tot een dieper bewustzijn van de werkelijke tegenwoordigheid van Jezus Christus in het heilig Sacrament. Een belangrijke rol speelde daarbij de groeiende devotie van de gelovigen voor de mensheid van Christus en daarmee verbonden voor Zijn lijden en sterven. Het is te zien aan de verandering in de afbeeldingen van de gekruisigde Christus: vroeger beeldde men Christus af zonder lijden, als koning en overwinnaar; nu wordt het lijden in alle hevigheid met wonden, bloed en doornenkroon getoond. Deze overgang kwam onder meer tot uiting in de spiritualiteit van de Moderne Devotie, die nadruk legde op het navolgen van de mens geworden Jezus. De Navolging van Christus is in 1427 in zijn geheel verschenen, ruim tachtig jaar na het mirakel van Amsterdam; het vierde boek van de Navolging is geheel gewijd aan de heilige Eucharistie, aan de viering ervan als gedachtenis van het kruisoffer, aan de werkelijke tegenwoordigheid van de Heer en de eerbied voor dit sacrament. Zo werden de gelovigen uitgenodigd om de mens geworden Heer in de Eucharistie te aanbidden en Hem na te volgen.
Dat zoveel kloosters vanuit de geest van de Moderne Devotie in Amsterdam ontstonden nadat het mirakel van Amsterdam had plaats gevonden, zal wel een invloed hebben uitgeoefend op de Navolging van Christus die binnen de moderne devotie is ontstaan.
DE HOUDING VAN DE GELOVIGEN TIJDENS DE LITURGIE
De devotie voor de Eucharistie had zich parallel met de verheldering van de leer, ontwikkeld. Sinds de negende eeuw werd het steeds gebruikelijker dat de gelovigen knielden tijdens het Eucharistisch gebed, terwijl men voordien stond, zoals nu nog tot uiting komt in het eerste Eucharistisch Gebed, de Canon Romanus, waar nog steeds van “circumstantes” sprake is: de gelovigen als degenen die om het altaar staan. In de eerste tien eeuwen was staan de houding van eerbied, waarbij men keek in de richting van de opgaande zon, beeld van de verrezen Christus.[6] Het is deze staande gebedshouding die het huidige Romeins Missaal heeft willen hernemen: staan is ook in de liturgie van het Missaal van 1969 weer de gewone houding, tenzij men luistert naar de beide eerste lezingen en de preek: dan gaat men zitten; knielen is de houding om de Heer te aanbidden.
Maar een synode van Tours vond knielen al in 813 de normale houding, behalve op zon- en feestdagen en in perioden met een Paaskarakter: dan moest men staan. In de dertiende eeuw ging men overal steeds vaker knielen bij de consecratie.[7] Een heilige als Franciscus van Assisi bevorderde deze uitingen van devotie en moedigde de gelovigen aan neer te knielen bij de consecratie of wanneer het H. Sacrament langs kwam in een processie.[8]
Die verandering kwam door de Eucharistische beweging die de devotie voor het heilig Sacrament bevorderde.
OPHEFFING
Een andere ontwikkeling was de opheffing van de geconsacreerde gedaanten, van de hostie en de kelk. Vanaf de twaalfde of dertiende eeuw ontstond het gebruik om de hostie - en wat later ook de kelk - na de consecratie op te heffen en te tonen aan de gelovigen. In 1208 bevestigde de bisschop van Parijs, Odo van Sully, deze praktijk. De opheffing werd begeleid door een speciale kaars of kaarsen, door een handbel te laten klinken of zelfs door de kerkklokken te luiden. Het zijn gewoonten die nog steeds gebruikelijk zijn, maar in die tijd werd de opheffing steeds belangrijker gevonden: men vond dat die langer moest duren en in sommige kerken werd een zwart of donker kleed achter het altaar gehangen om de opheffing duidelijker te kunnen zien.[9] Het werd een belangrijk moment van aanbidding.
AFNAME VAN DE COMMUNIE-FREQUENTIE
Al sinds de vierde en vijfde eeuw was het communiceren door de gelovigen langzamerhand wat op de achtergrond geraakt uit eerbied en vrees voor het mysterie . Geleidelijk werd sinds die tijd de Eucharistie minder een gemeenschapsviering en meer beleefd als het mysterie van Gods neerdalen tot de mens, waar de gelovigen op afstand bewonderend en aanbiddend naar opkijken.[10] Bouwkundig werd de afstand tussen priester en “gewone” gelovigen versterkt door de koorruimte af te scheiden. De gelovigen hadden een diepe eerbied voor Christus’ tegenwoordigheid en waren zich bewust van hun eigen zondigheid. Zo werd het feitelijk ter communie gaan een steeds zeldzamer verschijnsel. Het concilie van Agde, in het zuiden van Frankrijk, bepaalde in 506 dat de gelovigen tenminste drie keer per jaar ter communie moesten gaan: op Kerstmis, Pasen en Pinksteren.[11] Maar zelfs dat bleek niet haalbaar. Het vierde Lateraans concilie (1215) vond het daarom nodig om te bepalen dat de gelovigen tenminste rond Pasen de heilige communie moesten ontvangen. Er werden straffen bepaald voor wie dit niet deed.[12]
HET BEWAREN VAN DE HEILIGE EUCHARISTIE
De devotie van de gelovigen verschoof dus van de viering zelf met het ontvangen van de heilige communie naar de Eucharistische aanwezigheid van de Heer, de werkelijke tegenwoordigheid, waarbij Zijn menselijke natuur en de christelijke navolging van Jezus meer centraal kwamen te staan. Zo werd de opheffing steeds belangrijker. Deze Eucharistische beleving komt ook tot uiting in de manier waarop de communie werd bewaard.
De heilige communie werd - zoals vermeld - al vanaf zeer oude tijden bewaard om die naar zieken en stervende te kunnen brengen, maar de plaats waar de heilige hosties werden bewaard, werd nu voornamer. Al in de vroege Middeleeuwen, na 600 n. Chr., werd bepaald dat de heilige communie in de kerk moest worden bewaard en niet bijvoorbeeld in een kast of kist in de sacristie. In de dertiende eeuw zijn er steeds meer religieuze ordes die bepalen dat in hun kerken het sacrament in een tabernakel op het hoofdaltaar moet worden bewaard.[13] In de Gotiek ontstaan prachtige sacramentshuizen en -torens, die in vele oude kerken nog bewaard zijn.
TABERNAKEL
Dat woord “tabernakel” wordt sinds de dertiende eeuw gebruikt voor de plaats waar het sacrament wordt bewaard. Het roept herinneringen op aan de tabernakeltent in het Oude Testament, waar de aanwezigheid van de God neerdaalde over de ark van het verbond. Maar ook de Proloog van het Johannes-evangelie heeft het letterlijk over de Heer die Zijn tent in ons midden heeft opgeslagen als de evangelist het heeft over het Woord dat is vlees geworden (Jo. 1, 14). En het boek van de Openbaring van Johannes (Apocalyps 21, 3) zegt: “Zie hier Gods woning onder de mensen”, waarbij het woord “woning” in de oude Vulgaat tekst “tabernaculum” is. Het was dus niet vreemd dat juist dit woord gebruikt ging worden om de plaats aan te duiden waar het heilig Sacrament werd bewaard.[14]
SACRAMENTSDAG
Een belangrijke stap in de verering van het H. Sacrament was de invoering van Sacramentsdag, hoogfeest ter ere van het Lichaam en Bloed van onze Heer Jezus Christus. De visioenen van de H. Juliana van Cornillon (of ook genoemd: Juliana van Luik) zijn de directe aanleiding geweest om dit feest in te voeren.
Juliana, geboren rond 1192, verloor haar beide ouders toen zij pas vijf jaar oud was. Zij werd opgevoed door de zusters Augustinessen van de Mont Cornillon (Corneliusberg); zij trad daar later in en werd priorin van de gemeenschap. Met medezusters zette zij zich in voor de verering van het heilig sacrament en de invoering van Sacramentsdag. In een visioen zag zij een heldere maan, waaruit een stukje ontbrak. Twee jaar later kreeg zij een ingeving van Godswege en werd zij zich bewust dat de maan een beeld was van de kerk en dat wat ontbrak een hoogfeest was van het H. Sacrament. Nog veel later ging zij tot actie over: zij raadpleegde zes geleerde geestelijken, die het belang van een dergelijk feest inderdaad erkenden, daarna zocht zij twee medestanders, Eva en Isabella, en een helper die met haar een officie samenstelde ter ere van het H. Sacrament. In 1246 plaatst het bisdom Luik Sacramentsdag op de diocesane kalender; het was een besluit van bisschop Robert Torote en dat was een belangrijk eerste begin. Pas twaalf jaar later is Juliana gestorven maar die laatste jaren waren niet gemakkelijk door allerlei conflicten en beschuldigingen die zij moest ondergaan en waardoor zij op verschillende plaatsen in kloosters en ook als kluizenares moest leven.[15] Zij stierf in Fosses-La-Ville, in België, in 1258. Het Heilig Sacrament was uitgesteld in haar kloostercel en volgens haar biograaf - haar leven is enkele jaren na haar dood beschreven - stierf zij terwijl zij Jezus in de Eucharistie aanbad.
Bisschop Jacques Pantaléon van Troyes was een van de eersten die Juliana van Cornillon voor de zaak van de instelling van Sacramentsdag had weten te winnen toen hij nog aartsdiaken was in Luik. Eenmaal bisschop geworden, werd hij tot paus gekozen met de naam Urbanus IV en hij stelde in 1264 het hoogfeest van Sacramentsdag in als verplichte feestdag voor heel de kerk, toen op donderdag na Pinksteren.
De paus verbleef destijds in Orvieto in Italië en toen hij dit besluit plechtig afkondigde had hij uit Bolsena een corporale laten brengen waarmee het jaar tevoren een wonder was gebeurd. Nog steeds is die corporale in Orvieto te vereren. Ook Thomas van Aquino was op dat moment in Orvieto en de paus vroeg hem de teksten en hymnen voor Sacramentsdag te componeren, zoals het Adoro Te, Lauda Sion en het Pange Lingua met het Tantum ergo.
Na de dood van deze paus werd het feest van Sacramentsdag weer beperkt tot enkele streken, maar al in 1317 herstelde paus Johannes XXII dat en vanaf dat moment werd het weer een hoogfeest voor heel de kerk.[16]
De Eucharistische devotie die in Luik heel sterk was en uitmondde in de instelling van Sacramentsdag, leidde tot verschillende nu bekende praktijken. Zo werd tussen 1265 en 1277 de eerste Sacramentsprocessie in Keulen gehouden.[17] In het begin gebruikte men daarvoor nog een dichte pyxis of ciborie, maar al gauw kwam toen de monstrans in gebruik.
EUCHARISTISCHE WONDEREN
De periode vanaf de dertiende eeuw wordt in aansluiting hierop de tijd van de Eucharistische wonderen. Er zijn weliswaar ook oudere Eucharistische wonderen die zijn overgeleverd. Zo zou tijdens een Mis van paus Gregorius de grote in de zesde eeuw in de basiliek van de heilige Pudentiana brood en wijn LETTERLIJK zijn veranderd in vlees en bloed; ook het bekende wonder van Lanciano waar hetzelfde gebeurde tijdens de Mis van een monnik die twijfelde aan de werkelijke tegenwoordigheid, zou in de achtste eeuw al hebben plaats gevonden. Maar veruit de meeste wonderen gaan terug op de tijd van de invoering van Sacramentsdag. dus de dertiende eeuw, of later. Van de 135 wonderen die Carlo Acutis heeft opgesomd hebben er zo’n 65 plaatsgevonden alleen al in de 13e tot 15e eeuw.
Zo ontstonden in de dertiende eeuw de Cantigas de Santa María aan het hof van koning Alfonsus X van Castilië. In dit werk bevinden zich ook beschrijvingen van een Eucharistische wonder, die weer ontleend zijn aan bronnen die tot een eeuw eerder teruggaan. De oudste versie lijkt die van Petrus Venerabilis te zijn.[18] Het verhaal gaat om een man die de heilige hostie in zijn mondt houdt en mee naar huis neemt omdat hij denkt de productie van bijenwas en honing te kunnen vergroten door een hostie in de bijenkorf te leggen. De Eucharistische gedaanten veranderen dan in vlees en bloed of in een beeltenis van Jezus Christus of de Maagd Maria met Jezus op haar arm, steeds in reactie op de profanatie (of bij andere wonderen in reactie op scepticisme of hevige twijfel met betrekking tot de werkelijke tegenwoordigheid). Het wonder heeft steeds tot doel de leer over de transsubstantiatie te bevestigen of een (verdere) heiligschennis te voorkomen.[19] Deze soort verhalen hebben meer tot doel te onderrichten en eerbied te wekken, dan een historische werkelijkheid te verhalen. Het toont ons iets van de mentaliteit en devotie van die periode van de geschiedenis, met een neiging tot magie.[20]
TOT BESLUIT: AANBIDDING IS LUISTEREN NAAR GODS STEM
Paus Paulus VI schreef in de Encycliek Mysterium Fidei over de Eucharistie als het Offer van Christus en over de aanbidding als een ontmoeting met de Heer in dat offer. Paus Johannes Paulus II had het in zijn Encycliek Ecclesia de Eucharistia over de Eucharistie als sacrament van het Paasmysterie (n.3), dat met het lijden en sterven van Jezus ook diens verrijzenis omvat (n. 14). Hij sprak over de aanbidding als bron van genaden (n. 25).[21] Hij citeerde de H. Alphonsus de Liguori: de aanbidding is de voornaamste van alle devoties en zeer dierbaar aan God en zeer nuttig voor ons. [22]
Eucharistische aanbidding is dus nog steeds heel belangrijk. Het is een moment van stilte, van meditatie, contemplatie, een persoonlijke ontmoeting met Jezus in een drukke wereld, die vooral veel met zichzelf bezig is. Het is een moment van intimiteit met God, een moment om je eigen zorgen, je lijden en pijn neer te leggen bij Hem die als de lijdende en verrezen Christus tegenwoordig is onder de gedaante van het brood. De aanbidding is een tijd om ons hart te openen en in de stilte te luisteren naar Zijn stem. Moge de verering van het Sacrament van Mirakel daartoe bijdragen!
Haarlem, 11 maart 2025
+Johannes Hendriks
Bisschop van Haarlem-Amsterdam
[1] J. PIERIK, De Middeleeuwse kloosters van Amsterdam. Verschenen en weer verdwenen tussen 1389 en 1585 (Stichting Matrijs, Utrecht, 2024), pp. 14-19.
[2] Vgl. J. AUER, Allgemeine Sakramentenlehre und Das Mysterium der Eucharistie (Kleine Katholische Dogmatik, bnd. VI, Fr. Pustet, Regensburgg, 1974[2]), pp. 269-270
[3] Vgl. U. LANG, Eucharistic Devotion of the High Middle Ages - A Short History of the Roman Rite of Mass: Part XIII, https:// Eucharistic Devotion of the High Middle Ages - A Short History of the Roman Rite of Mass: Part XIII - Adoremus
[4] AUER, o.c., pp. 142-144.
[5] P. PAULUS VI, litt. Encyclicae Mysterium fidei, 3 sept. 1965: “Non enim fas est, ut exemplo rem confirmemus, Missam quam «communitariam» dicunt, ita extollere, ut Missis quae privatim celebrentur derogetur; aut rationi signi sacramentalis considerandae ita instare quasi symbolismus, qui nullo diffitente sanctissimae Eucharistiae certissime inest, totam exprimat et exhauriat rationem praesentiae Christi in hoc Sacramento; aut de transsubstantiationis mysterio disserere quin de mirabili conversione totius substantiae panis in corpus et totius substantiae vini in sanguinem Christi, de qua loquitur Concilium Tridentinum, mentio fiat, ita ut in sola «transsignificatione» et «transfinalizatione», ut aiunt, consistant”( https://www.vatican.va/content/paul-vi/la/encyclicals/documents/hf_p-vi_enc_03091965_mysterium.html .
[6] J. JUNGMANN, Missarum Sollemnia, deel I (Uitgeverij de Vroente, Kasterlee, 1966), pp. 249-250.
[7] Idem, p. 250.
[8] LANG, a.c.
[9] Vgl. https://it.zenit.org/2011/06/28/l-elevazione-dell-ostia-e-del-calice-alla-consacrazione-eucaristica/
[10] JUNGMANN, deel I, o.c., p. 102-104.
[11] U. LANG, a.c.
[12] DS 812: “...alioquin et vivens ab ingressu ecclesiae arceatur et moriens christiana careat sepultura.. ».
[13] LANG, a.c..
[14] Ibidem.
[15] Basisgegevens over haar leven in: https://nl.wikipedia.org/wiki/Juliana_van_Cornillon. Zie ook: p. Benedictus XVI, toespraak algemene audiëntie 17 November 2010, In: https://www.vatican.va/content/benedict-xvi/en/audiences/2010/documents/hf_ben-xvi_aud_20101117.html
[16] Zie hierover de toespraak van p. Benedictus XVI.
[17] LANG, a.c..
[18] PETRUS VENERABILIS , De Miraculis. in MIGNE, Jean-Paul (Ed.) - Petri Venerabilis abbatis cluniacensis noni Opera Omnia (Patrologia Latina 189. Parisiis, 1890), cols. 851-952.
[19] M. NEGRI, Fonti e contesti dei miracoli eucaristici delle Cantigas de Santa María 128 e 208, nn. 1-5, in: https://journals.openedition.org/medievalista/4548
[20] Vgl. J. MONTOYA MARTÍNEZ, “El culto a la Eucaristia y sus derivaciones mágicas en el siglo XIII”. La corónica: A Journal of Medieval Hispanic Language, Literatures, and Cultures XXXVI/1 (2007), pp. 189-196.
[21] P. JOHANNES PAULUS II, Litt. Enc. Ecclesia de Eucharistia, n. 14. « Una cum passione et morte comprehendit etiam Christi Pascha illius resurrectionem » (https://www.vatican.va/content/john-paul-ii/la/encyclicals/documents/hf_jp-ii_enc_20030417_eccl-de-euch.html) .
[22] Ecclesia de Eucharistia, n. 25 : Singulariter quidem hac in re eminuit Alfonsus Maria de' Liguori, qui scripsit: "Cunctis ex devotionibus haec Iesu sacramentati adoratio primum post sacramenta occupat locum, eaque carissima Deo et nobis utilissima" ».