Arsacal
button
button
button
button


Het Mirakel van Amsterdam en verering van de Eucharistie in de loop der tijden

Artikel Overig - gepubliceerd: woensdag, 12 maart 2025 - 3477 woorden
Drie maal de Nicolaas: Oude kerk, O.L. Heer op Solder en de co-kathedraal
Drie maal de Nicolaas: Oude kerk, O.L. Heer op Solder en de co-kathedraal
Het Mirakel van Amsterdam en verering van de Eucharistie in de loop der tijden
mirakelkazuifel Begijnhof
mirakelkazuifel Begijnhof

Bij gelegen­heid van de feest­dag van het Mirakel van Am­ster­dam en als voor­be­rei­ding op de Stille Omgang heb ik voor het Gezel­schap van de Stille Omgang en belang­stel­len­den de tiende Elsen­burg­le­zing gehou­den.

Aanbid­den is luis­te­ren naar de stem van God

Het sacra­ment van mirakel en de ver­ering van de Eucha­ris­tie in de loop der tij­den

We vieren dit jaar 2025 een bij­zon­der jaar, niet alleen omdat dit een heilig jaar is, maar ook van­wege het 750 jarig bestaan van Am­ster­dam, althans is het zo lang gele­den dat de naam van de stad voort het eerst werd vermeld. In die ge­schie­de­nis van de stad speelde het Mirakel van Am­ster­dam, ook Sacra­ment van Mirakel genoemd, een be­lang­rijke rol. Het Mirakel maakt van Am­ster­dam een be­lang­rijke bede­vaart­plaats en dat stond niet los van de ont­wik­ke­ling die er onder de gelo­vi­gen in het alge­meen had­den plaats­ge­von­den en zou­den plaats­vin­den in de eerbied en de devotie voor het Aller­hei­ligst Sacra­ment. Daar sta ik in dit artikel graag bij stil.
Het mirakel vond plaats in 1345. Vlak voor die gebeur­te­nissen, in 1342 waren de stadrechten, die waar­schijn­lijk in 1306 voor het eerst van de bis­schop van Utrecht waren gekregen, vernieuwd en uit­ge­breid. Daarna ging het snel en dat werd ge­sti­mu­leerd door het won­der. Am­ster­dam werd een be­lang­rijke handels­stad. In die veer­tien­de eeuw nog wer­den vier nieuwe stads­grachten aan­ge­legd, drie ervan in de jaren kort nadat het mirakel had plaats­ge­von­den. Toen wer­den ook de eerste kloosters gesticht, vooral door toedoen van de pries­ter Gijsbert Dou, een leer­ling van Geert Grote (1340-1384), die Dou bij een bezoek aan Am­ster­dam had leren kennen. Geert Grote was de grondleg­ger van de Moderne Devotie, waar­bin­nen onder meer de Navol­ging van Christus is ontstaan.[1] Het aantal kloosters zou uitgroeien tot 21 binnen de stad Am­ster­dam! Het Eucha­ris­tisch won­der dat in 1345 plaatsvond, moeten we binnen deze context zien. De komst van vele pelgrims en de Europese bekend­heid van de stad als pelgrims­stad droegen aan deze ont­wik­ke­lingen bij.

Inmiddels zijn we 680 jaar ver­der. In dit heilig jaar 2025 is op 27 april de heilig­ver­kla­ring van Carlo Acutis voor­zien. Carlo leefde van 1991-2006 en had een passie voor com­puters. Hij ligt begraven in Assisi. Carlo maakte een web­si­te met een beschrij­ving van alle eucha­ris­ti­sche won­de­ren ter wereld “I miracoli euca­ristici nel mondo”, “The eucha­ristic miracles in the world”. Van ons bisdom Haar­lem-Am­ster­dam wor­den door Carlo maar liefst drie Eucha­ris­ti­sche won­de­ren be­schre­ven, dat van Alkmaar, Bergen en na­tuur­lijk Am­ster­dam. Ook de Eucha­ris­ti­sche won­de­ren, zoals ons sacra­ment van mirakel in Am­ster­dam, kregen veel weerklank onder de gelo­vi­gen en dat moet U weer zien tegen de ach­ter­grond van de ont­wik­ke­ling van de Eucha­ris­ti­sche devotie. Die devotie heeft inder­daad een ont­wik­ke­ling door­ge­maakt. In alle tij­den is het van het grootste belang om te luis­te­ren naar de stem van God, maar de wijze waarop we dat doen, waarop we ont­vanke­lijk zijn voor Gods stem, varieert van tijd tot tijd; de manier om het contact met God, met Jezus Christus te beleven, kan fluctueren. De devotie laat ons ver­schil­lende kanten beleven van de ene God­de­lijke wer­ke­lijk­heid.

HET BEWAREN VAN DE EUCHARISTIE

In de eerste eeuwen van de kerkge­schie­de­nis was de gelo­vi­ge bele­ving helemaal op de vie­ring van de Eucha­ris­tie gericht. In de kerk van die eerste periode werd de heilige communie na de vie­ring van de li­tur­gie bewaard om die te kunnen geven aan degenen die door ziekte niet aan de vie­ring had­den kunnen deel­ne­men. Maar pas in de vierde eeuw werd de Eucha­ris­tie op een eigen plaats bewaard, eerst voor­na­me­lijk in kloosters. Tot de elfde eeuw overheerste het prak­tische doel: de heilige communie be­schik­baar hebben als iemand ziek werd of kwam te over­lij­den. De nadruk lag nog vol­ko­men en alleen op de vie­ring van de li­tur­gie zelf. De geconsa­creerde gedaanten van brood en wijn wer­den met eerbied behandeld, maar men kende nog geen aanbid­ding van de Heer in het sacra­ment buiten de Eucha­ris­tie­vie­ring.[2]

ONTWIKKELING VAN DE LEER OVER DE EUCHARISTIE

In de Mid­del­eeuwen werd de leer over de Eucha­ris­tie gelei­de­lijk verhel­derd. [3] Dat gebeurde met name in theo­lo­gische dis­puten over de bete­ke­nis van de ver­an­de­ring van brood en wijn in het lichaam van Christus: hoe rea­lis­tisch moet je die ver­an­de­ring verstaan? In de negende eeuw ging de dis­cus­sie tussen Abt Paschasius Radbertus en Hrabanus Maurus, in de elfde eeuw tussen Berengarius van Tours en ver­schil­lende tegen­stan­ders, totdat ver­vol­gens gelei­de­lijk de leer van de transsubstantiatie naar voren kwam, die in het IVe La­te­raans concilie van 1215 wordt be­spro­ken en ver­woord. In dat concilie wordt het begrip transsubstantiatie over­ge­no­men.[4] Vanaf die tijd maakt het begrip blijvend deel uit van de leer van de kerk, zoals bij­voor­beeld paus Paulus VI in zijn En­cy­cliek Mysterium fidei (1965) beves­tigd heeft.[5] Die leer maakt on­der­scheid tussen de uiter­lijke ver­schij­nings­vorm met geur, smaak, uiter­lijk - die ook wel acci­denten wor­den genoemd - en de substantie of wezen­lijke kern die de aanwe­zig­heid van de his­to­rische Christus is. Het is die substantie die tij­dens de consecratie veran­dert, terwijl de uiter­lijke ver­schij­nings­vorm bewaard blijft. Onder elk van beide uiter­lijke gedaanten is de Heer zelf aanwe­zig, helemaal en volle­dig met Lichaam en Bloed, met Zijn Godheid en Mens­heid.

DEVOTIE VOOR DE MENSHEID VAN CHRISTUS

Dit alles leidde tot een dieper bewust­zijn van de wer­ke­lijke te­gen­woor­dig­heid van Jezus Christus in het heilig Sacra­ment. Een be­lang­rijke rol speelde daarbij de groeiende devotie van de gelo­vi­gen voor de mens­heid van Christus en daar­mee verbon­den voor Zijn lij­den en sterven. Het is te zien aan de ver­an­de­ring in de afbeel­dingen van de ge­krui­sig­de Christus: vroe­ger beeldde men Christus af zon­der lij­den, als koning en over­win­naar; nu wordt het lij­den in alle hevig­heid met won­den, bloed en doornen­kroon getoond. Deze overgang kwam onder meer tot uiting in de spiri­tua­li­teit van de Moderne Devotie, die nadruk legde op het navolgen van de mens gewor­den Jezus. De Navol­ging van Christus is in 1427 in zijn geheel ver­sche­nen, ruim tach­tig jaar na het mirakel van Am­ster­dam; het vierde boek van de Navol­ging is geheel gewijd aan de heilige Eucha­ris­tie, aan de vie­ring ervan als ge­dach­te­nis van het kruisoffer, aan de wer­ke­lijke te­gen­woor­dig­heid van de Heer en de eerbied voor dit sacra­ment. Zo wer­den de gelo­vi­gen uit­ge­no­digd om de mens gewor­den Heer in de Eucha­ris­tie te aanbid­den en Hem na te volgen.
Dat zoveel kloosters vanuit de geest van de Moderne Devotie in Am­ster­dam ontston­den nadat het mirakel van Am­ster­dam had plaats gevon­den, zal wel een invloed hebben uit­geoe­fend op de Navol­ging van Christus die binnen de moderne devotie is ontstaan.

DE HOUDING VAN DE GELOVIGEN TIJDENS DE LITURGIE


De devotie voor de Eucha­ris­tie had zich parallel met de verhel­dering van de leer, ont­wik­keld. Sinds de negende eeuw werd het steeds gebruike­lijker dat de gelo­vi­gen kniel­den tij­dens het Eucha­ris­tisch gebed, terwijl men voordien stond, zoals nu nog tot uiting komt in het eerste Eucha­ris­tisch Gebed, de Canon Romanus, waar nog steeds van “circumstantes” sprake is: de gelo­vi­gen als degenen die om het altaar staan. In de eerste tien eeuwen was staan de hou­ding van eerbied, waarbij men keek in de rich­ting van de opgaande zon, beeld van de verrezen Christus.[6] Het is deze staande gebeds­hou­ding die het hui­dige Romeins Missaal heeft willen her­ne­men: staan is ook in de li­tur­gie van het Missaal van 1969 weer de gewone hou­ding, tenzij men luistert naar de beide eerste lezingen en de preek: dan gaat men zitten; knielen is de hou­ding om de Heer te aanbid­den.
Maar een synode van Tours vond knielen al in 813 de normale hou­ding, behalve op zon- en feest­da­gen en in perio­den met een Paas­ka­rak­ter: dan moest men staan. In de der­tien­de eeuw ging men overal steeds vaker knielen bij de consecratie.[7] Een heilige als Fran­cis­cus van Assisi bevor­derde deze uitingen van devotie en moe­digde de gelo­vi­gen aan neer te knielen bij de consecratie of wanneer het H. Sacra­ment langs kwam in een pro­ces­sie.[8]
Die ver­an­de­ring kwam door de Eucha­ris­ti­sche bewe­ging die de devotie voor het heilig Sacra­ment bevor­derde.

OPHEFFING

Een andere ont­wik­ke­ling was de ophef­fing van de geconsa­creerde gedaanten, van de hostie en de kelk. Vanaf de twaalfde of der­tien­de eeuw ontstond het gebruik om de hostie - en wat later ook de kelk - na de consecratie op te heffen en te tonen aan de gelo­vi­gen. In 1208 beves­tigde de bis­schop van Parijs, Odo van Sully, deze praktijk. De ophef­fing werd begeleid door een speciale kaars of kaarsen, door een handbel te laten klinken of zelfs door de kerk­klok­ken te lui­den. Het zijn ge­woon­ten die nog steeds gebruike­lijk zijn, maar in die tijd werd de ophef­fing steeds be­lang­rijker gevon­den: men vond dat die lan­ger moest duren en in som­mi­ge kerken werd een zwart of donker kleed achter het altaar gehangen om de ophef­fing dui­de­lijker te kunnen zien.[9] Het werd een be­lang­rijk moment van aanbid­ding.

AFNAME VAN DE COMMUNIE-FREQUENTIE

Al sinds de vierde en vijfde eeuw was het com­mu­ni­ce­ren door de gelo­vi­gen langzamer­hand wat op de ach­ter­grond geraakt uit eerbied en vrees voor het mysterie . Gelei­de­lijk werd sinds die tijd de Eucha­ris­tie min­der een ge­meen­schaps­vie­ring en meer beleefd als het mysterie van Gods neerdalen tot de mens, waar de gelo­vi­gen op afstand bewon­de­rend en aanbid­dend naar opkijken.[10] Bouw­kun­dig werd de afstand tussen pries­ter en “gewone” gelo­vi­gen ver­sterkt door de koor­ruim­te af te schei­den. De gelo­vi­gen had­den een diepe eerbied voor Christus’ te­gen­woor­dig­heid en waren zich bewust van hun eigen zon­dig­heid. Zo werd het feite­lijk ter communie gaan een steeds zeldzamer ver­schijn­sel. Het concilie van Agde, in het zui­den van Frank­rijk, bepaalde in 506 dat de gelo­vi­gen tenminste drie keer per jaar ter communie moesten gaan: op Kerst­mis, Pasen en Pink­ste­ren.[11] Maar zelfs dat bleek niet haal­baar. Het vierde La­te­raans concilie (1215) vond het daarom nodig om te bepalen dat de gelo­vi­gen tenminste rond Pasen de heilige communie moesten ont­van­gen. Er wer­den straffen bepaald voor wie dit niet deed.[12]

 

HET BEWAREN VAN DE HEILIGE EUCHARISTIE

De devotie van de gelo­vi­gen verschoof dus van de vie­ring zelf met het ont­van­gen van de heilige communie naar de Eucha­ris­ti­sche aanwe­zig­heid van de Heer, de wer­ke­lijke te­gen­woor­dig­heid, waarbij Zijn men­se­lijke natuur en de chris­te­lijke navol­ging van Jezus meer centraal kwamen te staan. Zo werd de ophef­fing steeds be­lang­rijker. Deze Eucha­ris­ti­sche bele­ving komt ook tot uiting in de manier waarop de communie werd bewaard.
De heilige communie werd - zoals vermeld - al vanaf zeer oude tij­den bewaard om die naar zieken en ster­ven­de te kunnen brengen, maar de plaats waar de heilige hosties wer­den bewaard, werd nu voornamer. Al in de vroege Mid­del­eeuwen, na 600 n. Chr., werd bepaald dat de heilige communie in de kerk moest wor­den bewaard en niet bij­voor­beeld in een kast of kist in de sacristie. In de der­tien­de eeuw zijn er steeds meer reli­gi­euze ordes die bepalen dat in hun kerken het sacra­ment in een ta­ber­na­kel op het hoofdaltaar moet wor­den bewaard.[13] In de Gotiek ontstaan prach­tige sacra­ments­hui­zen en -torens, die in vele oude kerken nog bewaard zijn.

TABERNAKEL


Dat woord “ta­ber­na­kel” wordt sinds de der­tien­de eeuw gebruikt voor de plaats waar het sacra­ment wordt bewaard. Het roept her­in­ne­ringen op aan de ta­ber­na­kel­tent in het Oude Testa­ment, waar de aanwe­zig­heid van de God neerdaalde over de ark van het verbond. Maar ook de Proloog van het Johannes-evan­ge­lie heeft het let­ter­lijk over de Heer die Zijn tent in ons mid­den heeft opge­slagen als de evangelist het heeft over het Woord dat is vlees gewor­den (Jo. 1, 14). En het boek van de Open­ba­ring van Johannes (Apocalyps 21, 3) zegt: “Zie hier Gods woning onder de mensen”, waarbij het woord “woning” in de oude Vulgaat tekst “tabernaculum” is. Het was dus niet vreemd dat juist dit woord gebruikt ging wor­den om de plaats aan te dui­den waar het heilig Sacra­ment werd bewaard.[14]

SACRAMENTSDAG

Een be­lang­rijke stap in de ver­ering van het H. Sacra­ment was de invoe­ring van Sacra­ments­dag, hoog­feest ter ere van het Lichaam en Bloed van onze Heer Jezus Christus. De visioenen van de H. Juliana van Cornillon (of ook genoemd: Juliana van Luik) zijn de directe aan­lei­ding geweest om dit feest in te voeren.

Juliana, geboren rond 1192, verloor haar beide ouders toen zij pas vijf jaar oud was. Zij werd opgevoed door de zusters Au­gus­ti­nessen van de Mont Cornillon (Cornelius­berg); zij trad daar later in en werd priorin van de ge­meen­schap. Met medezusters zette zij zich in voor de ver­ering van het heilig sacra­ment en de invoe­ring van Sacra­ments­dag. In een visioen zag zij een hel­dere maan, waaruit een stukje ontbrak. Twee jaar later kreeg zij een inge­ving van Godswege en werd zij zich bewust dat de maan een beeld was van de kerk en dat wat ontbrak een hoog­feest was van het H. Sacra­ment. Nog veel later ging zij tot actie over: zij raadpleegde zes geleerde gees­te­lij­ken, die het belang van een derge­lijk feest inder­daad erken­den, daarna zocht zij twee mede­stan­ders, Eva en Isabella, en een helper die met haar een officie samen­stelde ter ere van het H. Sacra­ment. In 1246 plaatst het bisdom Luik Sacra­ments­dag op de dio­ce­sane kalen­der; het was een besluit van bis­schop Robert Torote en dat was een be­lang­rijk eerste begin. Pas twaalf jaar later is Juliana gestorven maar die laatste jaren waren niet ge­mak­ke­lijk door allerlei con­flic­ten en beschul­digingen die zij moest onder­gaan en waardoor zij op ver­schil­lende plaatsen in kloosters en ook als kluizenares moest leven.[15] Zij stierf in Fosses-La-Ville, in België, in 1258. Het Heilig Sacra­ment was uit­ge­steld in haar kloostercel en volgens haar bio­graaf - haar leven is enkele jaren na haar dood be­schre­ven - stierf zij terwijl zij Jezus in de Eucha­ris­tie aanbad.

Bis­schop Jacques Pantaléon van Troyes was een van de eersten die Juliana van Cornillon voor de zaak van de in­stel­ling van Sacra­ments­dag had weten te winnen toen hij nog aartsdiaken was in Luik. Eenmaal bis­schop gewor­den, werd hij tot paus gekozen met de naam Urbanus IV en hij stelde in 1264 het hoog­feest van Sacra­ments­dag in als verplichte feest­dag voor heel de kerk, toen op don­der­dag na Pink­ste­ren.

De paus verbleef des­tijds in Orvieto in Italië en toen hij dit besluit plech­tig afkon­digde had hij uit Bolsena een corporale laten brengen waar­mee het jaar tevoren een won­der was gebeurd. Nog steeds is die corporale in Orvieto te vereren. Ook Thomas van Aquino was op dat moment in Orvieto en de paus vroeg hem de teksten en hymnen voor Sacra­ments­dag te componeren, zoals het Adoro Te, Lauda Sion en het Pange Lingua met het Tantum ergo.

Na de dood van deze paus werd het feest van Sacra­ments­dag weer beperkt tot enkele streken, maar al in 1317 her­stelde paus Johannes XXII dat en vanaf dat moment werd het weer een hoog­feest voor heel de kerk.[16]

De Eucha­ris­ti­sche devotie die in Luik heel sterk was en uitmondde in de in­stel­ling van Sacra­ments­dag, leidde tot ver­schil­lende nu bekende praktijken. Zo werd tussen 1265 en 1277 de eerste Sacra­ments­pro­ces­sie in Keulen gehou­den.[17] In het begin gebruikte men daarvoor nog een dichte pyxis of ciborie, maar al gauw kwam toen de monstrans in gebruik.

EUCHARISTISCHE WONDEREN

De periode vanaf de der­tien­de eeuw wordt in aan­slui­ting hierop de tijd van de Eucha­ris­ti­sche won­de­ren. Er zijn welis­waar ook oudere Eucha­ris­ti­sche won­de­ren die zijn over­ge­le­verd. Zo zou tij­dens een Mis van paus Gregorius de grote in de zesde eeuw in de basiliek van de heilige Pudentiana brood en wijn LETTERLIJK zijn veran­derd in vlees en bloed; ook het bekende won­der van Lanciano waar het­zelfde gebeurde tij­dens de Mis van een monnik die twijfelde aan de wer­ke­lijke te­gen­woor­dig­heid, zou in de achtste eeuw al hebben plaats gevon­den. Maar veruit de meeste won­de­ren gaan terug op de tijd van de invoe­ring van Sacra­ments­dag. dus de der­tien­de eeuw, of later. Van de 135 won­de­ren die Carlo Acutis heeft opgesomd hebben er zo’n 65 plaats­ge­von­den alleen al in de 13e tot 15e eeuw.

Zo ontston­den in de der­tien­de eeuw de Cantigas de Santa María aan het hof van koning Alfonsus X van Castilië. In dit werk bevin­den zich ook beschrij­vingen van een Eucha­ris­ti­sche won­der, die weer ontleend zijn aan bronnen die tot een eeuw eer­der terug­gaan. De oudste versie lijkt die van Petrus Venerabilis te zijn.[18] Het verhaal gaat om een man die de heilige hostie in zijn mondt houdt en mee naar huis neemt omdat hij denkt de productie van bijenwas en honing te kunnen ver­gro­ten door een hostie in de bijenkorf te leggen. De Eucha­ris­ti­sche gedaanten ver­an­de­ren dan in vlees en bloed of in een beeltenis van Jezus Christus of de Maagd Maria met Jezus op haar arm, steeds in reactie op de profanatie (of bij andere won­de­ren in reactie op scepticisme of hevige twijfel met betrek­king tot de wer­ke­lijke te­gen­woor­dig­heid). Het won­der heeft steeds tot doel de leer over de transsubstantiatie te beves­tigen of een (ver­dere) heiligschennis te voor­ko­men.[19] Deze soort verhalen hebben meer tot doel te on­der­richten en eerbied te wekken, dan een his­to­rische wer­ke­lijk­heid te verhalen. Het toont ons iets van de mentali­teit en devotie van die periode van de ge­schie­de­nis, met een nei­ging tot magie.[20]

TOT BESLUIT: AANBIDDING IS LUISTEREN NAAR GODS STEM

Paus Paulus VI schreef in de En­cy­cliek Mysterium Fidei over de Eucha­ris­tie als het Offer van Christus en over de aanbid­ding als een ont­moe­ting met de Heer in dat offer. Paus Johannes Paulus II had het in zijn En­cy­cliek Ecclesia de Eucha­ristia over de Eucha­ris­tie als sacra­ment van het Paas­mys­te­rie (n.3), dat met het lij­den en sterven van Jezus ook diens ver­rij­ze­nis omvat (n. 14). Hij sprak over de aanbid­ding als bron van gena­den (n. 25).[21] Hij citeerde de H. Alphonsus de Liguori: de aanbid­ding is de voor­naamste van alle devoties en zeer dier­baar aan God en zeer nut­tig voor ons. [22]

Eucha­ris­ti­sche aanbid­ding is dus nog steeds heel be­lang­rijk. Het is een moment van stilte, van medi­ta­tie, con­tem­pla­tie, een per­soon­lijke ont­moe­ting met Jezus in een drukke wereld, die vooral veel met zich­zelf bezig is. Het is een moment van intimi­teit met God, een moment om je eigen zorgen, je lij­den en pijn neer te leggen bij Hem die als de lij­dende en verrezen Christus te­gen­woor­dig is onder de gedaante van het brood. De aanbid­ding is een tijd om ons hart te openen en in de stilte te luis­te­ren naar Zijn stem. Moge de ver­ering van het Sacra­ment van Mirakel daartoe bijdragen!

Haar­lem, 11 maart 2025

 

+Johannes Hendriks
Bis­schop van Haar­lem-Am­ster­dam



[1] J. PIERIK, De Mid­del­eeuwse kloosters van Am­ster­dam. Ver­sche­nen en weer verdwenen tussen 1389 en 1585 (Stich­ting Matrijs, Utrecht, 2024), pp. 14-19.

[2] Vgl. J. AUER, Allgemeine Sakra­mentenlehre und Das Mysterium der Eucha­ris­tie (Kleine Katholische Dogmatik, bnd. VI, Fr. Pustet, Regens­burgg, 1974[2]), pp. 269-270

[3] Vgl. U. LANG, Eucha­ristic Devotion of the High Middle Ages - A Short History of the Roman Rite of Mass: Part XIII, https:// Eucha­ristic Devotion of the High Middle Ages - A Short History of the Roman Rite of Mass: Part XIII - Adoremus

[4] AUER, o.c., pp. 142-144.

[5] P. PAULUS VI, litt. Encyclicae Mysterium fidei, 3 sept. 1965: “Non enim fas est, ut exemplo rem confirmemus, Missam quam «communitariam» dicunt, ita extollere, ut Missis quae privatim celebrentur derogetur; aut rationi signi sacra­mentalis consi­derandae ita instare quasi sym­bo­li­smus, qui nullo diffi­tente sanctissimae Eucha­ristiae certissime inest, totam exprimat et exhauriat rationem praesentiae Christi in hoc Sacra­mento; aut de transsubstantiationis mysterio disserere quin de mirabili conversione totius substantiae panis in corpus et totius substantiae vini in sanguinem Christi, de qua loquitur Concilium Tridentinum, mentio fiat, ita ut in sola «transsignificatione» et «transfinalizatione», ut aiunt, consistant”( https://www.vatican.va/con­tent/paul-vi/la/encyclicals/do­cu­ments/hf_p-vi_enc_03091965_mysterium.html .

[6] J. JUNGMANN, Missarum Sollemnia, deel I (Uit­ge­ve­rij de Vroente, Kasterlee, 1966), pp. 249-250.

[7] Idem, p. 250.

[8] LANG, a.c.

[9] Vgl. https://it.zenit.org/2011/06/28/l-elevazione-dell-ostia-e-del-calice-alla-consacrazione-euca­ristica/

[10] JUNGMANN, deel I, o.c., p. 102-104.

[11] U. LANG, a.c.

[12] DS 812: “...alioquin et vivens ab ingressu ecclesiae arceatur et moriens christiana careat sepultura.. ».

[13] LANG, a.c..

[14] Ibidem.

[15] Basisge­ge­vens over haar leven in: https://nl.wikipedia.org/wiki/Juliana_van_Cornillon. Zie ook: p. Bene­dic­tus XVI, toe­spraak algemene au­diën­tie 17 November 2010, In: https://www.vatican.va/con­tent/benedict-xvi/en/audiences/2010/do­cu­ments/hf_ben-xvi_aud_20101117.html

[16] Zie hierover de toe­spraak van p. Bene­dic­tus XVI.

[17] LANG, a.c..

[18] PETRUS VENERABILIS , De Miraculis. in MIGNE, Jean-Paul (Ed.) - Petri Venerabilis abbatis cluniacensis noni Opera Omnia (Patrologia Latina 189. Parisiis, 1890), cols. 851-952.

[19] M. NEGRI, Fonti e contesti dei miracoli euca­ristici delle Cantigas de Santa María 128 e 208, nn. 1-5, in: https://journals.openedition.org/medievalista/4548

[20] Vgl. J. MONTOYA MARTÍNEZ, “El culto a la Euca­ristia y sus derivaciones mágicas en el siglo XIII”. La corónica: A Journal of Medieval Hispanic Language, Literatures, and Cultures XXXVI/1 (2007), pp. 189-196.

[21] P. JOHANNES PAULUS II, Litt. Enc. Ecclesia de Eucha­ristia, n. 14. « Una cum passione et morte comprehendit etiam Christi Pascha illius resurrectionem » (https://www.vatican.va/con­tent/john-paul-ii/la/encyclicals/do­cu­ments/hf_jp-ii_enc_20030417_eccl-de-euch.html) .

[22] Ecclesia de Eucha­ristia, n. 25 : Singulariter quidem hac in re eminuit Alfonsus Maria de' Liguori, qui scripsit: "Cunctis ex devotionibus haec Iesu sacra­mentati adoratio primum post sacra­menta occupat locum, eaque carissima Deo et nobis utilissima" ».

post deze webpagina op: Facebook X / Twitter
Terug